ECLI:NL:RBDHA:2022:1681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
20/5420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor verhuur woning aan toeristen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Delft. De eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen omdat hij zijn woning aan toeristen verhuurde, wat in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het verhuren van de woning als vakantiewoning niet was toegestaan, aangezien het bestemmingsplan een duidelijk onderscheid maakt tussen wonen en recreatief verblijf. De rechtbank concludeerde dat de handhaving door de gemeente gerechtvaardigd was, omdat er geen concreet zicht op legalisatie van de situatie bestond. Eiser voerde aan dat de handhaving in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat de hoogte van de dwangsom onredelijk was. De rechtbank verwierp deze argumenten en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de bevoegdheid van gemeenten om op te treden tegen overtredingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5420

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. W.M. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd om vóór 1 juni 2020 de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te beëindigen, door het gebruik van de woning aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] voor logies te staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 15 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2022.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bij brief van 13 september 2019 heeft de Belangenvereniging de Oude en de Nieuwe Delf verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het in strijd met het bestemmingsplan en de huisvestingsverordening structureel verhuren van de woning aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] aan toeristen.
Bij brief van 28 november 2019 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van het verzoek om handhaving en medegedeeld dat een onderzoek wordt gestart. Op 4 december 2019 hebben toezichthouders, in aanwezigheid van eiser, de strijdigheid ter plaatse gecontroleerd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij brief van 11 december 2019 aan eiser medegedeeld dat hij voornemens is een last onder dwangsom op te leggen. Eiser heeft hierover op 30 december 2019 zijn zienswijze naar voren gebracht.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens het in strijd met het bestemmingsplan Binnenstad 2012 gebruiken van de woning. Eiser wordt in het besluit opgedragen om vóór 1 juni 2020 de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te beëindigen, door het gebruik van de woning aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] voor logies te staken en gestaakt te houden. Voldoet eiser niet, niet volledig of niet tijdig aan deze last, dan verbeurt eiser een dwangsom van € 10.000,- ineens.
Bij besluit van 16 maart 2020 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 1 september 2020.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie voor bezwaarschriften van 29 juni 2020, zijn standpunt gehandhaafd en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
In beroep voert eiser – kort en zakelijk weergegeven – aan dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het bestreden besluit is volgens eiser in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien het juridisch kader straks anders zal worden. Er is immers nieuwe landelijke wetgeving en nieuw gemeentelijk beleid in de maak waarin de toeristische verhuur geregeld wordt. Het besluit is bovendien onzorgvuldig voorbereid, nu de termijn om te reageren op het voornemen om een last onder dwangsom op te leggen in de kerstvakantie viel, waardoor eiser effectief een week had om te reageren. Het besluit is verder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, nu eiser er op mocht vertrouwen dat hij de woning kon blijven verhuren aan toeristen, aangezien dat al jaren gebeurt. Eiser bestrijdt de stellingen van verweerder dat het verhuren van de woning aan toeristen economisch ongewenst is en ongewenste neveneffecten heeft voor het leefklimaat in de binnenstad. Eiser stelt dat de woning vaak voor meerdere maanden wordt verhuurd en dat dit verblijf niet wezenlijk anders is dan verhuur via andere kanalen en dus niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het besluit is volgens eiser in strijd met het fair-play-beginsel, nu het huisbezoek niet is aangekondigd als opmaat tot een last onder dwangsom. Het belang bij handhaving weegt verder niet op tegen de financiële gevolgen voor eiser van de leegstand die waarschijnlijk het gevolg zal zijn. Tot slot stelt eiser dat de hoogte van de dwangsom onredelijk is gelet op het belang van de zaak en zijn draagkracht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Volgens het bestemmingsplan Binnenstad 2012 rust op de gronden aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] de bestemming ‘Centrum - bijzonder winkelgebied’. Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn deze gronden onder meer bestemd voor wonen. Ingevolge artikel 5.4.1, onder a, van de planregels is wonen uitsluitend toegestaan op de verdiepingen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ ook wonen op de begane grond is toegestaan.
Ingevolge artikel 5:32b, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient de dwangsom in redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
Vastgestelde feiten en omstandigheden
Niet in geschil is dat de woning – die bestaat uit drie etages, op de eerste, tweede en derde verdieping – structureel wordt verhuurd aan toeristen via de websites Airbnb en Homeaway. Ook wordt door eiser niet betwist dat hij sinds 15 april 2018 is uitgeschreven op dit adres en dat hij daar niet zijn hoofdverblijf heeft.
Voorbereiding last onder dwangsom
12. De stelling van eiser dat het huisbezoek niet was aangekondigd en dat het doel van het huisbezoek niet duidelijk was, mist feitelijke grondslag. Verweerder heeft eiser op 28 november 2019 een brief gestuurd waarin mededeling is gedaan van het ontvangen verzoek om handhaving. In die brief wordt aangegeven dat verweerder een onderzoek is gestart en wordt eiser verzocht een afspraak te maken om de woning te bezoeken. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank afdoende wat de aanleiding van het beoogde huisbezoek was.
12. Verweerder heeft bij brief van 11 december 2019 aan eiser medegedeeld dat hij voornemens is een last onder dwangsom op te leggen. De daarin gegunde termijn voor het naar voren brengen van een zienswijze is twee weken. Omdat deze termijn eindigde op Eerste Kerstdag, is de termijn op verzoek van eiser verlengd tot en met 3 januari 2020. Eiser heeft vervolgens bij e-mail van 30 december 2019 zijn zienswijze naar voren gebracht. De rechtbank ziet niet in hoe eiser door de duur van de zienswijzentermijn is benadeeld. De geboden termijn biedt voldoende gelegenheid om een zienswijze op te stellen. Eiser heeft zijn zienswijze bovendien enkele dagen voor het verstrijken van de termijn verstuurd. Het betoog dat de termijn te kort was, slaagt dus niet.
Het vaststellen van de overtreding
14. Naar het oordeel van de rechtbank is het verhuren van de woning als vakantiewoning in strijd met het bestemmingsplan. Het begrip ‘wonen’ is niet gedefinieerd in het bestemmingsplan. In de Van Dale is wonen gedefinieerd als "zijn woning hebben, verblijf houden, gehuisvest zijn". Het bestemmingsplan maakt een duidelijk onderscheid tussen wonen in deze zin en recreatief verblijf, nu het naast de functie ‘wonen’ ook de functie ‘hotel’ kent, die uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van horeca-hotel’ is toegestaan. De woning van eiser heeft deze functieaanduiding niet. Het gebruik van een woning als vakantiewoning is niet expliciet toegestaan in de planvoorschriften. Gelet op het voorgaande, is het verhuren van de woning als vakantiewoning in strijd met het bestemmingsplan. Dat eiser de woning soms meerdere maanden aan dezelfde huurder verhuurt, doet daaraan niet af, nu het duurzame karakter, dat kenmerkend is voor de voornoemde definitie van het begrip wonen, bij deze vorm van verblijf ontbreekt. Nu sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan, was verweerder bevoegd om handhavend op te treden.
Beginselplicht tot handhaving
15. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Geen concreet zicht op legalisatie
15. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond waarin eiser wijst op aanstaande nieuwe regelgeving en beleid over toeristische verhuur als een betoog dat sprake is van concreet zicht op legalisatie. Eiser heeft echter geen concrete (ontwerp)regelgeving of -beleid genoemd op basis waarvan het met het bestemmingsplan strijdig gebruik gelegaliseerd zal worden. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er weliswaar nieuw beleid in de maak is, maar dat dit beleid is ter uitvoering van de huisvestingsverordening. Het planologisch kader dat ten grondslag ligt aan de last onder dwangsom zal niet wijzigen. Van concreet zicht op legalisatie is dus geen sprake.
Bijzondere omstandigheden?
15. Dat eiser de woning al jarenlang aan toeristen verhuurt, is naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid die maakt dat verweerder van handhaving had moeten afzien. Dat een illegale situatie lange tijd in stand is gebleven, betekent immers niet dat het bevoegde bestuursorgaan daar geen einde aan mag maken.
Belangenafweging
15. De omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk (ernstige) financiële gevolgen heeft voor degene, ten laste van wie wordt gehandhaafd, is geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoort af te zien. Hierbij is van belang dat eiser, door de woning in strijd met de bestemming structureel aan toeristen te verhuren, het risico heeft genomen dat daartegen handhavend zou worden opgetreden. Verweerder heeft in de door eiser gestelde financiële gevolgen van handhavend optreden dus terecht geen aanleiding gezien om af te zien van handhaving.
15. Het betoog van eiser dat verweerder de effecten van toeristische verhuur voor de economie en het leefklimaat in de binnenstad verkeerd inschat, kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat verweerder had moeten afzien van handhaving. Of deze effecten zich al dan niet voordoen, is immers niet relevant voor de vraag of sprake is van een overtreding. Die vraag wordt beantwoord door het gebruik van de woning te toetsen aan de regels van het bestemmingsplan en daarvoor zijn voornoemde effecten niet van belang.
Hoogte dwangsom
20. Het opleggen van een last onder dwangsom heeft ten doel de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels. Om dit doel te bereiken kan de hoogte van het bedrag worden afgestemd op het financiële voordeel dat een overtreder kan verwachten bij het niet naleven van deze regels. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan, dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Van een dwangsom die naar draagkracht wordt vastgesteld, zoals door eiser voorgestaan, zal geen zodanige prikkel uitgaan dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank ziet in het door eiser aangevoerde dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de door verweerder vastgestelde dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
21. Het beroep is ongegrond.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.