Bij brief van 13 september 2019 heeft de Belangenvereniging de Oude en de Nieuwe Delf verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het in strijd met het bestemmingsplan en de huisvestingsverordening structureel verhuren van de woning aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] aan toeristen.
Bij brief van 28 november 2019 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van het verzoek om handhaving en medegedeeld dat een onderzoek wordt gestart. Op 4 december 2019 hebben toezichthouders, in aanwezigheid van eiser, de strijdigheid ter plaatse gecontroleerd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder bij brief van 11 december 2019 aan eiser medegedeeld dat hij voornemens is een last onder dwangsom op te leggen. Eiser heeft hierover op 30 december 2019 zijn zienswijze naar voren gebracht.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens het in strijd met het bestemmingsplan Binnenstad 2012 gebruiken van de woning. Eiser wordt in het besluit opgedragen om vóór 1 juni 2020 de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te beëindigen, door het gebruik van de woning aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] voor logies te staken en gestaakt te houden. Voldoet eiser niet, niet volledig of niet tijdig aan deze last, dan verbeurt eiser een dwangsom van € 10.000,- ineens.
Bij besluit van 16 maart 2020 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 1 september 2020.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie voor bezwaarschriften van 29 juni 2020, zijn standpunt gehandhaafd en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
In beroep voert eiser – kort en zakelijk weergegeven – aan dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het bestreden besluit is volgens eiser in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien het juridisch kader straks anders zal worden. Er is immers nieuwe landelijke wetgeving en nieuw gemeentelijk beleid in de maak waarin de toeristische verhuur geregeld wordt. Het besluit is bovendien onzorgvuldig voorbereid, nu de termijn om te reageren op het voornemen om een last onder dwangsom op te leggen in de kerstvakantie viel, waardoor eiser effectief een week had om te reageren. Het besluit is verder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, nu eiser er op mocht vertrouwen dat hij de woning kon blijven verhuren aan toeristen, aangezien dat al jaren gebeurt. Eiser bestrijdt de stellingen van verweerder dat het verhuren van de woning aan toeristen economisch ongewenst is en ongewenste neveneffecten heeft voor het leefklimaat in de binnenstad. Eiser stelt dat de woning vaak voor meerdere maanden wordt verhuurd en dat dit verblijf niet wezenlijk anders is dan verhuur via andere kanalen en dus niet in strijd is met het bestemmingsplan. Het besluit is volgens eiser in strijd met het fair-play-beginsel, nu het huisbezoek niet is aangekondigd als opmaat tot een last onder dwangsom. Het belang bij handhaving weegt verder niet op tegen de financiële gevolgen voor eiser van de leegstand die waarschijnlijk het gevolg zal zijn. Tot slot stelt eiser dat de hoogte van de dwangsom onredelijk is gelet op het belang van de zaak en zijn draagkracht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Volgens het bestemmingsplan Binnenstad 2012 rust op de gronden aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] de bestemming ‘Centrum - bijzonder winkelgebied’. Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn deze gronden onder meer bestemd voor wonen. Ingevolge artikel 5.4.1, onder a, van de planregels is wonen uitsluitend toegestaan op de verdiepingen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ ook wonen op de begane grond is toegestaan.
Ingevolge artikel 5:32b, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient de dwangsom in redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
Vastgestelde feiten en omstandigheden
Niet in geschil is dat de woning – die bestaat uit drie etages, op de eerste, tweede en derde verdieping – structureel wordt verhuurd aan toeristen via de websites Airbnb en Homeaway. Ook wordt door eiser niet betwist dat hij sinds 15 april 2018 is uitgeschreven op dit adres en dat hij daar niet zijn hoofdverblijf heeft.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is het verhuren van de woning als vakantiewoning in strijd met het bestemmingsplan. Het begrip ‘wonen’ is niet gedefinieerd in het bestemmingsplan. In de Van Dale is wonen gedefinieerd als "zijn woning hebben, verblijf houden, gehuisvest zijn". Het bestemmingsplan maakt een duidelijk onderscheid tussen wonen in deze zin en recreatief verblijf, nu het naast de functie ‘wonen’ ook de functie ‘hotel’ kent, die uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van horeca-hotel’ is toegestaan. De woning van eiser heeft deze functieaanduiding niet. Het gebruik van een woning als vakantiewoning is niet expliciet toegestaan in de planvoorschriften. Gelet op het voorgaande, is het verhuren van de woning als vakantiewoning in strijd met het bestemmingsplan. Dat eiser de woning soms meerdere maanden aan dezelfde huurder verhuurt, doet daaraan niet af, nu het duurzame karakter, dat kenmerkend is voor de voornoemde definitie van het begrip wonen, bij deze vorm van verblijf ontbreekt. Nu sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan, was verweerder bevoegd om handhavend op te treden.
15. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Geen concreet zicht op legalisatie
15. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond waarin eiser wijst op aanstaande nieuwe regelgeving en beleid over toeristische verhuur als een betoog dat sprake is van concreet zicht op legalisatie. Eiser heeft echter geen concrete (ontwerp)regelgeving of -beleid genoemd op basis waarvan het met het bestemmingsplan strijdig gebruik gelegaliseerd zal worden. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er weliswaar nieuw beleid in de maak is, maar dat dit beleid is ter uitvoering van de huisvestingsverordening. Het planologisch kader dat ten grondslag ligt aan de last onder dwangsom zal niet wijzigen. Van concreet zicht op legalisatie is dus geen sprake.
Bijzondere omstandigheden?
15. Dat eiser de woning al jarenlang aan toeristen verhuurt, is naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid die maakt dat verweerder van handhaving had moeten afzien. Dat een illegale situatie lange tijd in stand is gebleven, betekent immers niet dat het bevoegde bestuursorgaan daar geen einde aan mag maken.
Belangenafweging
15. De omstandigheid dat handhavend optreden mogelijk (ernstige) financiële gevolgen heeft voor degene, ten laste van wie wordt gehandhaafd, is geen grond voor het oordeel dat dit optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoort af te zien. Hierbij is van belang dat eiser, door de woning in strijd met de bestemming structureel aan toeristen te verhuren, het risico heeft genomen dat daartegen handhavend zou worden opgetreden. Verweerder heeft in de door eiser gestelde financiële gevolgen van handhavend optreden dus terecht geen aanleiding gezien om af te zien van handhaving.
15. Het betoog van eiser dat verweerder de effecten van toeristische verhuur voor de economie en het leefklimaat in de binnenstad verkeerd inschat, kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat verweerder had moeten afzien van handhaving. Of deze effecten zich al dan niet voordoen, is immers niet relevant voor de vraag of sprake is van een overtreding. Die vraag wordt beantwoord door het gebruik van de woning te toetsen aan de regels van het bestemmingsplan en daarvoor zijn voornoemde effecten niet van belang.