ECLI:NL:RBDHA:2022:1704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
NL21.19225
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag en mvv-aanvraag van eiseres met Syrische nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf, die door verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, omdat eiseres geen sterke sociale of economische binding had met Saoedi-Arabië, haar land van herkomst. Eiseres had eerder geprobeerd op een vals visum naar Duitsland te reizen, wat ook tegen haar werd meegewogen. De rechtbank stelde vast dat eiseres geen rechtmatig verblijf meer had in Saoedi-Arabië en dat haar kinderen in Nederland en Zweden wonen. De rechtbank concludeerde dat de terugkeer van eiseres naar Saoedi-Arabië niet gewaarborgd was, en dat zij geen sterke sociale binding met dat land had, nu haar man was overleden en zij geen familie meer daar had. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-, en droeg verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.19225

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 januari 2018 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een visum kort verblijf afgewezen.
In het besluit van 14 mei 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij tussenuitspraak van 5 maart 2019 zijn door deze rechtbank en zittingsplaats prejudiciële vragen gesteld [1] .
Op 24 november 2020 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) in deze zaak arrest gewezen [2] .
Op 30 augustus 2021 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard [3] .
Bij besluit van 18 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar opnieuw kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 12 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1954 en heeft de Syrische nationaliteit.
1.1
Eiseres woont in Saoedi-Arabië. Eiseres heeft tussen 2008 en 2012 weer in Syrië verbleven, maar daarna is zij teruggekeerd naar Saoedi-Arabië. Daar had zij een verblijfsvergunning met haar zoon [naam 1] als sponsor. Deze zou eerst niet verlengd kunnen worden, maar door nieuwe (soepelere) regelgeving is haar verblijfsvergunning voor Saoedi-Arabië verlengd tot 14 juni 2022.
1.2
Alle kinderen van eiseres zijn in Saoedi-Arabië geboren, maar wonen daar inmiddels niet meer. Bovendien zijn alle kinderen meerderjarig. Eiseres is alleen achtergebleven. [referent] (referent), de zoon van eiseres, woont sinds 2003 bij zijn partner in Nederland en is hier genaturaliseerd. De man van eiseres is in 2004 in Saoedi-Arabië overleden. [naam 1] woont sinds 2008 bij zijn partner in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. De andere zoon van eiseres, [naam 2] , heeft sinds 2013 een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in Nederland. De dochter van eiseres, [naam 3] , heeft sinds 2015 verblijf in Zweden. De andere dochter van eiseres, [naam 4] , heeft sinds 7 maart 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in Nederland. Eiseres heeft haar kinderen in 2007 op een Nederlands visum bezocht en is vervolgens teruggekeerd naar Saoedi-Arabië.
1.3
Eiseres heeft op 17 juli 2014 een aanvraag voor nareis ingediend. Deze aanvraag is afgewezen. Het bezwaar hiertegen is door verweerder ongegrond verklaard. Het beroep hiertegen is door de rechtbank ongegrond verklaard. Het hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) kennelijk ongegrond verklaard.
1.4
Op 2 januari 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf. Deze is afgewezen omdat eiseres in Duitsland geregistreerd zou staan als bedreiging voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid, of de internationale betrekkingen van één of meer van de lidstaten. Het bezwaar tegen het besluit is kennelijk ongegrond verklaard. Hiertegen is eiser in beroep gegaan. Bij tussenuitspraak van 5 maart 2019 zijn door deze rechtbank en zittingsplaats prejudiciële vragen gesteld. Het Hof heeft in deze zaak arrest gewezen. Gelet op de inhoud van genoemd arrest had het op de weg van verweerder gelegen, zo stelt de rechtbank in haar uitspraak van 30 augustus 2021, om eiseres te informeren over de aard van de door Duitsland geuite bezwaren en de mogelijkheden voor de vreemdeling hiertegen in beroep te gaan. Op grond daarvan heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het eerdergenoemde besluit vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar. Verweerder heeft het bezwaar opnieuw kennelijk ongegrond verklaard. Hiertegen is eiseres in beroep gegaan. Dit beroep wordt hier behandeld.
1.5
Eiseres heeft op 21 mei 2019 een mvv [4] -aanvraag ingediend voor verblijf bij haar zoon. Deze aanvraag is afgewezen. Het bezwaar hiertegen is ongegrond verklaard. Hiertegen is eiseres in beroep gegaan. Dit beroep is gelijktijdig met de onderhavig zaak op zitting behandeld.
Besluit van verweerder
2. Allereerst geeft verweerder aan dat hij, om gehoor te kunnen geven aan zowel het arrest van het Hof als de gerechtelijke uitspraak, de Duitse autoriteiten diverse malen heeft verzocht om informatie. Hierop is tot op heden geen antwoord ontvangen. Gelet hierop is vooralsnog besloten om de afwijzingsgrond die aan de oorspronkelijke visumweigering ten grondslag lag niet langer te handhaven. Echter, wel is bekend dat Duitsland bezwaar had tegen een visumafgifte omdat was gebleken dat eiseres in 2013 had getracht met een vals/vervalst visum af te reizen naar Duitsland. Uit hetgeen door eiseres is aangevoerd tegen de oorspronkelijke beslissing op bezwaar, kan worden opgemaakt dat dit feit bij eiseres bekend was en niet wordt bestreden. Het genoemde feit vormt op zichzelf onvoldoende grond om aan eiseres (opnieuw) een visum te weigeren. Wel geeft het voor verweerder aanleiding om hetgeen bij de huidige aanvraag, en het daaropvolgende bezwaar en beroep, is aangevoerd niet zonder meer als geloofwaardig of betrouwbaar te beschouwen. Daarnaast is het aan verweerder om in bezwaar een volledige heroverweging van de aanvraag te maken. In 2019 is door eiseres een mvv-aanvraag ingediend voor langdurig verblijf. Hieruit blijkt volgens verweerder dat eiseres zich permanent wil vestigen in Nederland. Ook is in de mvv-procedure aangevoerd dat eiseres geen rechtmatig verblijf meer heeft in Saoedi-Arabië. Verder is gesteld dat zij geen inkomsten, onderdak of toegang tot medische zorg meer heeft in Saoedi-Arabië en stelt zij dat zij ondersteuning en mantelzorg behoeft van haar in Nederland wonende kinderen. Daarnaast zou eiseres geen familie of andere sociale contacten (meer) hebben in Saoedi-Arabië. Terugkeer naar het oorspronkelijke land van herkomst (Syrië) zou niet tot de mogelijkheden behoren. Gelet op het voorgaande ligt een tijdige terugkeer van eiseres volgens verweerder niet in de lijn der verwachtingen. De stelling van eiseres dat zij inmiddels weer rechtmatig verblijf heeft in Saoedi-Arabië en zich daarom niet meer in Nederland wil vestigen maakt onvoldoende aannemelijk dat de situatie van eiseres in het land van herkomst dusdanig is veranderd, dat een langdurig of permanent verblijf in Nederland niet langer wordt beoogd, aldus verweerder. Bovendien zou het vernieuwde rechtmatige verblijf slechts geldig zijn tot 14 juni 2022. Ook is volgens verweerder niet gebleken dat eiseres inmiddels weer onderdak heeft, kan beschikken over medische voorzieningen en dat zij niet langer mantelzorg van haar kinderen nodig heeft. Daarnaast is het vermoeden ontstaan dat gemachtigde verweerder en de rechtbank onjuist of in ieder geval onvolledig heeft geïnformeerd. In ieder geval wordt vastgesteld dat in beide procedures (mvv en visum) sprake is van tegenstrijdige of sterk afwijkende verklaringen omtrent doel en duur van het beoogde verblijf van de vreemdeling in Nederland. Gemachtigde wordt door verweerder niet gevolgd in zijn stelling dat het hier geen tegenstrijdigheden betreft, maar enkel door tijdsverloop veranderde feiten en omstandigheden. Wat er verder ook van zij, in ieder geval wordt vastgesteld dat uit deze nieuw ingebrachte feiten en omstandigheden volgens verweerder niet automatisch kan worden geconcludeerd dat de tijdige terugkeer van de vreemdeling (voldoende) gewaarborgd is. Nu de man van eiseres is overleden en haar kinderen in Nederland (en Zweden) wonen en niet is gebleken dat zij zorgdraagt voor iemand in Saoedi-Arabië, is niet gebleken dat eiseres een sterke sociale binding heeft met haar land van herkomst. Ook heeft eiseres geen baan en wordt zij door haar kinderen financieel onderhouden vanuit Nederland. Er is daarom volgens verweerder ook geen sprake van een sterke economische binding. Aangezien niet is gebleken van een sociale en economische binding met het land van herkomst, waardoor tijdige terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs gewaarborgd is te achten, wordt getwijfeld aan de uiteindelijke verblijfsduur en, in het verlengde hiervan, aan de juistheid van het opgegeven reisdoel. Tegen afgifte van een visum voor kort verblijf aan de vreemdeling bestaan dan ook bezwaren. Daarom kan aan de vreemdeling een visum voor kort verblijf op basis van eerdergenoemd beleid worden geweigerd, aldus verweerder.
Beoordeling van de beroepsgronden
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert hiertegen allereerst aan dat zij ten onrechte niet is gehoord. Het beroep van eiseres is namelijk in eerste instantie door de rechtbank gegrond verklaard. Het bezwaar was daarom niet "reeds aanstonds ongegrond" waardoor verweerder niet van horen mocht afzien. Bovendien is er geruime tijd verstreken sinds de aanvraag. Eiseres had daarom de gelegenheid moeten krijgen om zich uit te laten over eventueel veranderde feiten en omstandigheden. In de derde plaats dwingt ook artikel 7:9 Awb [5] verweerder om eiseres te horen, voordat op het bezwaar moest worden beslist. Aan verweerder zijn immers nieuwe feiten en omstandigheden bekend geworden, te weten de in de mvv naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang waren: de onderhavige afwijzing is daar zelfs grotendeels op gebaseerd. En toch heeft verweerder eiseres niet hierover gehoord. Ter zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat zij tijdens een hoorzitting graag alternatieven naar voren had willen brengen waarmee zij haar tijdige vertrek zou kunnen waarborgen, zoals een borgsom. Weliswaar heeft verweerder eiseres bij brief van 1 november 2018 de gelegenheid gesteld schriftelijk op dit gegeven te reageren, maar de mogelijkheid van een schriftelijke reactie is in artikel 7:3 Awb niet opgenomen als wettelijke grond om de hoorplicht niet na te leven. Ook om deze reden heeft verweerder ten onrechte eiseres niet op het bezwaarschrift gehoord en is de hoorplicht geschonden.
3.1
De rechtbank stelt vast dat er een nieuwe afwijzingsgrond is tegengeworpen in het bestreden besluit. Om die reden had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen om eiseres hierover te horen. Nu dit niet is gebeurd, is dit een schending van artikel 7:9 en artikel 7:3 Awb. Echter, niet is gebleken dat eiseres hierdoor in haar belangen is geschaad. Ter zitting is naar voren gebracht dat eiseres meent dat dit wel het geval is, omdat zij tijdens een hoorzitting graag alternatieven naar voren had willen brengen waarmee zij haar tijdige vertrek zou kunnen waarborgen. Die kans zou zij niet hebben gehad door het ontbreken van de hoorzitting. Eiseres heeft echter de mogelijkheid gehad om schriftelijk te reageren. Ook heeft eiseres in beroep de gelegenheid gehad om hetgeen zij wilde aanvoeren naar voren te brengen. Dit heeft eiseres nagelaten. Eerst ter zitting brengt de gemachtigde van eiseres naar voren wat eiseres tijdens de hoorzitting had willen zeggen. Niet is gebleken dat het niet eerder naar voren gebracht had kunnen worden. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het gebrek kan worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 Awb.
4. Voorts voert eiseres aan dat zij onterecht als minder geloofwaardig wordt beschouwd door haar visumaanvraag in Duitsland in 2013. Eiseres had namelijk, zoals al eerder onweersproken is aangegeven, geen schuld hieraan. Zij kwam er pas achter dat het visum vals was, toen zij deze vrijwillig liet controleren. Ook heeft verweerder ten onrechte niet betrokken dat eiseres in 2007 op een Schengenvisum naar Nederland is gereisd en tijdig is teruggekeerd naar Saoedi-Arabië.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het nadeel van eiseres heeft kunnen meewegen dat zij eerder heeft geprobeerd op een vals visum te reizen. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat zij hier geen schuld aan had. Dat eiseres ter zitting aanvoert dat het reisbureau destijds haar visum heeft geregeld en dat zij daar dus niet voor verantwoordelijk gehouden kan worden volgt de rechtbank niet. Het visum blijft immers de verantwoordelijkheid van eiseres zelf en niet van het reisbureau. Het feit dat eiseres in 2007 op een geldig visum heeft gereisd heeft verweerder ter zijde kunnen schuiven, omdat het valse visum van daarna is geweest. Daarnaast wordt elke visumaanvraag op zijn eigen merites beoordeeld en een eerdere visumverlening betekent niet automatisch dat bij een nieuwe aanvraag opnieuw een visum wordt verleend. Eiseres heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de situatie waarin verweerder eerder wel een visum heeft verleend rechtens gelijk, althans vergelijkbaar is met de onderhavige visumaanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen aan het feit dat eiseres in 2007 wel tijdig is teruggekeerd. Daarnaast heeft eiseres in haar visumaanvraag andere informatie naar voren gebracht dan in de mvv-aanvraag. Verweerder heeft dit ten nadele van eiseres kunnen betrekken in de besluitvorming van de visumaanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiseres onvoldoende sociale binding heeft met Saoedi-Arabië. Eiseres woont daar namelijk al decennialang en had, tot dat haar rechtmatige verblijf werd beëindigd, geen intentie om het land te verlaten. Gelet op het verleden moet worden geconcludeerd dat eiseres een sterkere sociale binding heeft met Saoedi-Arabië dan met Nederland. Ook het ontbreken van een economische binding is geen reden om het visum te weigeren gezien het gemak waarmee het geld vanuit Nederland door haar kinderen op de rekening van eiseres wordt gestort. Bovendien heeft eiseres ook geen economische binding met Nederland.
5.1
Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiseres ter zitting te kennen heeft gegeven dat zij, naast deze visum-zaak, ook nog steeds belang heeft bij haar lopende mvv-zaak. Hiermee beoogt eiseres permanent verblijf in Nederland. Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt mogen stellen dat eiseres geen sterke sociale binding heeft met Saoedi-Arabië. Haar man is overleden en al haar (klein)kinderen wonen in Nederland. Niet is gebleken dat eiseres nog enige familie heeft in Saoedi-Arabië. Ook heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiseres geen economische binding heeft met Saoedi-Arabië, omdat zij daar geen baan of inkomen heeft en zij afhankelijk is van financiële steun van haar kinderen in Nederland. Verweerder heeft gelet op het voorgaande mogen concluderen dat niet is gewaarborgd dat eiseres tijdig terug zal keren. Dat eiseres ook geen economische binding heeft met Nederland doet hier niet aan af, omdat dit haar terugkeer niet waarborgt. Zeker niet nu eiseres wel een sociale binding heeft met Nederland in de vorm van haar (klein)kinderen en zij in de mvv-procedure heeft aangegeven langdurig verblijf bij hen te willen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. De rechtbank zal, gelet op het onder 3 geconstateerde gebrek, met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Moes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.AWB 18/3951.
2.C-226/18.
3.AWB 18/3951.
4.machtiging tot voorlopig verblijf.
5.Algemene wet bestuursrecht.