ECLI:NL:RBDHA:2022:1751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
C/09/581109 / HA ZA 19-1043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst appartementsrechten en toewijzing contractuele boete

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2022, hebben eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J. Hagemans, een vordering ingediend tegen gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.G. Hop, met betrekking tot de ontbinding van een koopovereenkomst voor appartementsrechten. De koopovereenkomst, ondertekend op 22 mei 2019, betrof de verkoop van appartementsrechten en parkeerplaatsen voor een totale koopsom van € 3.150.000,--. Eisers vorderden een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk was ontbonden, alsook betaling van een contractuele boete van € 315.000,-- en buitengerechtelijke incassokosten van € 3.350,--.

De rechtbank oordeelde dat de koopovereenkomst rechtsgeldig tot stand was gekomen, ondanks de betwisting door gedaagde dat hij de inhoud niet goed begreep. De rechtbank stelde vast dat gedaagde in verzuim was geraakt door de koopsom niet tijdig te voldoen, wat leidde tot de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst per 1 augustus 2019. De rechtbank wees de vorderingen van eisers toe, inclusief de contractuele boete en de buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde gedaagde in de proceskosten. De uitspraak werd mondeling gedaan en is openbaar uitgesproken, met een proces-verbaal dat op 23 februari 2022 is verzonden.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zitting hebben:
rechter: mr. C.J-A. Seinen
griffier: mr. R.M.T. van Berlo
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 14 februari 2022
In de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/581109 / HA ZA 19-1043 van:

1.[eisende partij sub 1] .te [plaats 1] ,

2.
[eisende partij sub 2]te [plaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. H.J. Hagemans te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.G. Hop te Dreischor.
Eisers worden hierna gezamenlijk ‘ [eisers] ’ genoemd. Partijen worden hierna afzonderlijk achtereenvolgens ‘ [eisende partij sub 1] ’, ‘ [eisende partij sub 2] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 september 2019, met producties;
  • de rolbeslissing van 30 oktober 2019;
  • het exploot van oproeping van 20 april 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde] ;
  • de telefonisch gehouden mondelinge behandeling van 14 februari 2022, waarvan afzonderlijk proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Na de mondelinge behandeling en een schorsing van de zitting heeft de rechtbank met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

2.De beslissing

De rechtbank:
2.1.
verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten koopovereenkomst door eisers buitengerechtelijk is ontbonden;
2.2.
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eisers van € 315.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 27 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
2.3.
veroordeelt gedaagde tot betaling aan eisers van € 3.350,-- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis;
2.4.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 9.097,18 en op € 163,00 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen, te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening van de proceskosten;
2.5.
verklaart de beslissingen in rechtsoverwegingen 2.2, 2.3 en 2.4 uitvoerbaar bij voorraad;
2.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.

3.De beoordeling

Internationale bevoegdheid
3.1.
Nu [gedaagde] in deze procedure Nu [gedaagde] in deze procedure is verschenen anders dan met het doel de bevoegdheid te betwisten, berust de rechtsmacht van de rechtbank in deze zaak (mede) op artikel 11 Rv, dan wel artikel op 26 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking).
3.2.
Partijen zijn het erover eens dat deze zaak moet worden beoordeeld naar Nederlands recht. De rechtbank zal deze zaak daarom aan de hand van Nederlands recht beoordelen.
Verdere beoordeling
3.3.
[eisers] als verkoper(s) en [gedaagde] als koper hebben op 22 mei 2019 een koopovereenkomst ondertekend (hierna: ‘de koopovereenkomst’) met betrekking tot de appartementsrechten staande en gelegen te [plaats 3] , plaatselijk bekend als [adres] en de parkeerplaatsen behorend bij de appartementsrechten, met kadastraal kenmerk [I] , [II] , [III] en [IV] (hierna: ‘het verkochte’), tegen een koopsom van € 3.150.000,--.
3.4.
In deze procedure vorderen [eisers] een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden, dan wel ontbinding van deze koopovereenkomst. Daarnaast vorderen [eisers] een veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een contractuele boete van € 315.000,-- (10% van de koopsom) en € 3.350,-- aan buitengerechtelijke incassokosten. Tot slot maken [eisers] aanspraak op wettelijke rente en (proces)kosten.
3.5.
De rechtbank zal de vorderingen van [eisers] toewijzen, en wel om de volgende redenen.
Totstandkoming overeenkomst
3.6.
[eisers] baseren hun vorderingen op de koopovereenkomst. [gedaagde] betwist dat de koopovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen.
3.7.
Vast staat dat partijen de koopovereenkomst beiden hebben ondertekend. Daarmee geldt als uitgangspunt dat sprake is van aanbod en aanvaarding ter zake de inhoud van deze overeenkomst (artikel 6:217 BW). Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld te betogen dat zijn wil (“ik wil geen definitieve koopovereenkomst sluiten”) niet overeenstemde met zijn verklaring (ondertekening van de koopovereenkomst) en hij daaruit de conclusie trekt dat de koopovereenkomst niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, volgt de rechtbank dit standpunt niet. [gedaagde] stelt dat hij de inhoud van de overeenkomst niet goed begreep omdat hij niet goed Nederlands sprak en onbekend was met de Nederlandse vastgoedmarkt en/of de toepasselijke wet- en regelgeving. Ook als dit zo is, kan hem dat niet baten, omdat deze omstandigheden voor zijn rekening en risico komen. Naar het oordeel van de rechtbank had het dan op [gedaagde] ’s weg gelegen om hierover voldoende duidelijkheid te verkrijgen vóór hij de koopovereenkomst ondertekende. Dit geldt temeer gelet op de hoogte van de koopprijs en de goede verwachtingen die [gedaagde] naar eigen zeggen had ten aanzien van zijn financiële toekomst op korte termijn. Dat [eisers] wisten of hadden moeten weten dat [gedaagde] niet begreep waarvoor hij tekende, is gesteld noch gebleken. [eisers] mocht er dan ook op vertrouwen dat de koopovereenkomst met de ondertekening daarvan door partijen tot stand kwam (zie artikel 3:33 en 3:35 BW).
3.8.
Voor zover [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat partijen mondeling een voorbehoud ter zake het verkrijgen van financiering vanuit [land] / [plaats 2] zijn overeengekomen en/of dat [gedaagde] de koopovereenkomst enkel onder die voorwaarde wilde sluiten, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Dat een dergelijke afspraak zou zijn gemaakt blijkt nergens uit. Dit terwijl in de koopovereenkomst de standaardbepaling uit de NVM-modelovereenkomst voor het opnemen van een financieringsvoorbehoud, in dit geval artikel 18.1, is doorgehaald. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] voor deze procedure een beroep heeft gedaan op het door hem gestelde financieringsvoorbehoud.
3.9.
Het standpunt van [gedaagde] dat hij niet bevoegd was om de koopovereenkomst te ondertekenen, omdat zijn (toenmalig) echtgenote daarmee niet zou hebben ingestemd, helpt [gedaagde] evenmin. Toestemming voor de aankoop van een (gezamenlijke) woning is, anders dan in het geval van verkoop daarvan, naar Nederlands recht niet vereist (vgl. artikel 1:88 BW) en leidt bovendien enkel tot een vernietigingsbevoegdheid van de niet-handelend echtgenoot.
3.10.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de koopovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig tot stand is gekomen.
Ontbinding
3.11.
In de koopovereenkomst is opgenomen dat de levering van het verkochte uiterlijk zou plaatsvinden op 12 juni 2019. Vast staat dat [gedaagde] op die datum de koopsom niet heeft voldaan, hoewel hij daartoe wel was uitgenodigd door de notaris, en dat het verkochte hierdoor op de overeengekomen datum niet aan [gedaagde] kon worden geleverd.
3.12.
Op 21 juni 2019 hebben [eisers] aan [gedaagde] een ingebrekestelling verstuurd, waarin [gedaagde] in de gelegenheid werd gesteld om alsnog binnen 8 dagen zijn verplichtingen op grond van de koopovereenkomst na te komen. Bij brief van 16 juli 2019 heeft [eisers] [gedaagde] daartoe (nogmaals) een (nadere) termijn gesteld, te weten tot uiterlijk 31 juli 2019; het stellen van deze uiterlijke termijn werd door [eisers] gecombineerd met een voorwaardelijke ontbindingsverklaring en aanspraak op de contractuele boete.
3.13.
Omdat [gedaagde] niet binnen de gestelde termijn tot betaling van de koopsom en afname van het verkochte is overgegaan, is hij in ieder geval met ingang van 1 augustus 2019 in verzuim geraakt. Door [gedaagde] zijn geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat het gewicht van de tekortkoming van [gedaagde] de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Dit betekent – gelet op de voorwaardelijke ontbindingsverklaring van 16 juli 2019 – dat de koopovereenkomst met ingang van 1 augustus 2019 buitengerechtelijk is ontbonden.
Contractuele boete
3.14.
Uit het oordeel dat [eisers] de koopovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden, volgt dat [gedaagde] de door [eisers] gevoerde boete van € 315.000,-- (10% van de koopsom) op grond van artikel 14.2 van de koopovereenkomst in beginsel verschuldigd is.
3.15.
Aan het beroep van [gedaagde] op matiging van de contractuele boete op grond van de artikelen 6:94 BW en/of 6:248 lid 2 BW, gaat de rechtbank voorbij. De rechtbank stelt voorop dat matiging alleen aan de orde kan zijn, als de onverkorte toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat leidt. De feiten en omstandigheden die door [gedaagde] zijn aangevoerd, bieden onvoldoende aanknopingspunten om aan deze hoge drempel te kunnen voldoen, temeer nu hij zijn stellingen in het geheel niet heeft onderbouwd.
3.16.
[eisers] maken daarnaast aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op of na 1 juli 2012 is ingetreden. [eisers] partij hebben aan de gedaagde partij een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Voor verschuldigdheid van de in het Besluit genormeerde incassokosten zijn, anders dan [gedaagde] kennelijk meent, de door eisers ondernomen incassohandelingen voldoende. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en wordt toegewezen.
3.17.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van eisende partijen worden begroot op:
- dagvaarding € 85,18
- griffierecht € 4.030,00
- salaris advocaat
€ 4.982,00(2,0 punt × tarief VI)
totaal € 9.097,18
De door [eisers] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt als niet weersproken toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
3.18.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 23 februari 2022
.
WAARVAN PROCES-VERBAAL