ECLI:NL:RBDHA:2022:1809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren op [geboortedag] 1971 met de Roemeense nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris, waarin was vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland had. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat eiser niet had aangetoond dat hij werkzaam was of over voldoende middelen van bestaan beschikte. Eiser ontving sinds 13 februari 2019 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet en had meerdere perioden in Nederland verbleven, voor het laatst vanaf 28 februari 2018.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in geschil is dat hij geen werkzoekende is en geen arbeid als zelfstandige verricht. De kern van het geschil was of eiser als werknemer rechtmatig verblijf had. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had, omdat hij niet kon aantonen dat hij inkomsten uit arbeid in loondienst had. De rechtbank hechtte geen waarde aan de door eiser overgelegde arbeidsovereenkomst, omdat uit gegevens van Suwinet bleek dat hij geen reële en daadwerkelijke arbeid had verricht.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris de hoorplicht in bezwaar niet had geschonden, omdat er op voorhand geen twijfel mogelijk was dat de bezwaren van eiser niet konden leiden tot een andersluidend besluit. Aangezien geen van de beroepsgronden slaagde, verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1083

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft gehad.
Bij besluit van 21 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2022. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1971 en heeft de Roemeense nationaliteit. Uit de BRP [1] blijkt dat eiser meerdere perioden in Nederland heeft verbleven, voor het laatst vanaf 28 februari 2018. Eiser ontvangt sinds 13 februari 2019 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet.
2. Verweerder heeft met het primaire besluit vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij werkzaam is geweest als zelfstandige of in loondienst, werkzoekende is of over voldoende middelen van bestaan beschikt om hem als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan aan te merken. [2] Om deze redenen heeft verweerder met het primaire besluit vastgesteld dat eiser nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd door eisers bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren. Aan de door eiser overgelegde arbeidsovereenkomst waaruit moeten blijken dat eiser sinds 2 november 2020 arbeid in loondienst verricht, hecht verweerder geen waarde. Uit raadpleging van Suwinet [3] op 20 december 2020 blijkt volgens verweerder namelijk niet dat eiser zijn uitkering heeft gewijzigd of beëindigd of dat hij daadwerkelijk inkomsten heeft uit arbeid in loondienst.
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
4. Eiser stelt dat hij wel degelijk zijn bijstandsuitkering heeft beëindigd en inkomen heeft uit arbeid in loondienst, waarmee hij in zijn levensonderhoud voorziet. Hij verwijst daarbij naar zijn arbeidsovereenkomst, die hij in bezwaar heeft ingebracht. Tot slot stelt eiser dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser geen werkzoekende is, geen arbeid als zelfstandige verricht of een economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan is. In geschil is of eiser als werknemer rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad, omdat niet gebleken is dat hij inkomsten uit arbeid in loondienst had. In dit kader heeft verweerder terecht geen waarde gehecht aan de arbeidsovereenkomst die eiser in bezwaar heeft ingebracht, omdat ten tijde van het bestreden besluit uit Suwinet niet bleek dat eiser daadwerkelijk inkomsten uit arbeid in loondienst had of zijn uitkering daadwerkelijk was beëindigd. Voor de rechtbank bestaat er geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen, nu eiser in beroep enkel stelt (reële en daadwerkelijk) arbeid te hebben verricht, maar dit niet met stukken heeft aangetoond. Daar komt bij dat verweerder in beroep gegevens uit Suwinet van 31 januari 2022 heeft ingebracht waaruit weliswaar blijkt dat eisers bijstandsuitkering is beëindigd en eiser enkele maanden, niet aaneengesloten, arbeid in loondienst heeft verricht, maar hieruit nog steeds niet blijkt dat hij reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht.
7. Tot slot heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar niet geschonden. Verweerder mag slechts van het horen in bezwaar afzien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [4] In dit geval is daaraan voldaan, nu verweerder eiser voldoende gelegenheid heeft geboden om zijn stellingen te onderbouwen dat zijn bijstandsuitkering is beëindigd en hij reële en daadwerkelijke arbeid verrichtte. Daar komt bij dat uit raadplegen van Suwinet is gebleken dat eisers stellingen niet klopten. Dit maakt dat de bezwaren op voorhand niet konden leiden tot een andersluidend besluit.
Conclusie
8. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.De Basisregistratie Personen.
2.Zie artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (het Vb 2000).
3.Suwinet is een beveiligd netwerk van de overheid dat door overheidsinstanties wordt gebruikt om inkomensgegevens van burgers uit te wisselen.
4.Zie artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.