ECLI:NL:RBDHA:2022:1884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
SGR 22/300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor splitsing van een woning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor het splitsen van een woning. Eiser, die het pand aan de [adres] [huisnummer] wenste te splitsen in twee woningen, had eerder een woningvormingsvergunning verkregen, maar de omgevingsvergunning werd geweigerd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de weigering van de vergunning in overeenstemming was met het bestemmingsplan, dat een splitsing van woningen verbiedt. Eiser voerde aan dat de bouwkundige splitsing al in 2013 had plaatsgevonden en dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het bestemmingsplan rechtvaardigden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de parkeerdruk in de omgeving te hoog was en dat er geen reden was om van het bestemmingsplan af te wijken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder omgevingsvergunningen kunnen worden verleend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/300 (voorlopige voorziening) en SGR 22/301 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 maart 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.J. Bosma en mr. R.N. van der Velde),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).

Procesverloop

In het besluit van 20 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het omvormen van het pand aan de [adres] [huisnummer] tot twee woningen.
In het besluit van 1 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek en het beroep op 23 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft ten behoeve van het splitsen van het pand aan de [adres] [huisnummer] zowel een woningvormingsvergunning als een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aangevraagd als. De woningvormings-vergunning heeft verweerder op 23 november 2020 na een aanvankelijke weigering met toepassing van de hardheidsclausule (alsnog) verleend. De omgevingsvergunning heeft verweerder echter geweigerd in het primaire besluit. Deze weigering is in het bestreden besluit in stand gebleven.
Het standpunt van verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een omgevingsvergunning is vereist voor het realiseren van twee woningen in het pand. Het toevoegen van een extra woning in het pand is volgens verweerder echter in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder is niet bereid om af te wijken van het bestemmingsplan door middel van een binnenplanse of buitenplanse afwijking, omdat het bouwplan niet voldoet aan de parkeereisen.
De beroepsgronden en de beoordeling door de voorzieningenrechter
Wel of geen omgevingsvergunning nodig?
4.1
Eiser betoogt (primair) dat de bouwkundige splitsing reeds in 2013 heeft plaatsgevonden. Dit heeft verweerder volgens eiser in de procedure met betrekking tot de woningvormingsvergunning ook erkend. Ten tijde van de splitsing was het voorgaande bestemmingsplan ‘Regentesse-Valkenboskwartier’ van toepassing en bestond er nog geen splitsingsverbod. Dit is pas ingevoerd met de inwerkingtreding van het vigerende bestemmingsplan in 2016.
4.2
Verweerder bestrijdt dat dit een juiste lezing is van zijn standpunt. Juridisch staat alleen vast dat eiser het pand in 2006 heeft samengevoegd. Op grond van de door eiser overgelegde rekeningen voor bouwkundige werkzaamheden in 2013 kan niet worden vastgesteld dat het pand toen in twee woningen is gesplitst. Overigens zou een eerdere splitsing niet maken dat er geen sprake is van vergunningplicht op grond van de Wabo. Bij woningsplitsing gaat het zowel om een bouwkundige en kadastrale splitsing en is altijd een omgevingsvergunning nodig, onder meer omdat het gevolgen heeft voor de brandcompartimentering.
4.3
Op het perceel van eiser is het bestemmingsplan ‘Regentesse-/Valkenboskwartier (integrale herziening)’ van toepassing.
Artikel 32 onder a en b van de planregels luidt als volgt:
a. De in dit plan opgenomen regels zijn van toepassing op elk bouwwerk bedoeld om ter plaatse te functioneren;
b. het is verboden een bestaande woning bouwkundig te splitsen tot twee of meer zelfstandige woningen.
4.4
De voorzieningenrechter stelt vast dat onbestreden is dat het bouwplan in strijd komt met artikel 32 van het bestemmingsplan. Het beroep van eiser ter zitting op artikel 3, aanhef en achtste lid, van in bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) kan daarom niet slagen. Niet alleen is er geen sprake van één bouwwerk, maar moet na splitsing worden uitgegaan van twee afzonderlijke bouwwerken, maar bovendien kan alleen een beroep worden gedaan op dit artikel indien er geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Dat verweerder in de procedure met betrekking tot de woningvormingsvergunning op enig moment heeft vastgesteld dat de woning inmiddels bouwkundig is gesplitst, zegt verder niets over het moment waarop dit is gebeurd en betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin dat er geen omgevingsvergunning nodig is. De grond slaagt niet.
Heeft verweerder in redelijkheid kunnen weigeren af te wijken van het bestemmingsplan?
5.1
Eiser voert aan dat verweerder gebruik had moeten maken van zijn bevoegdheid om binnenplans af te wijken van het bestemmingsplan. Indien verweerder daartoe niet bereid is, had hij de hardheidsclausule van artikel 6 van het parapluplan parkeren moeten toepassen en moeten afzien van de parkeereis. Volgens eiser zijn er in zijn geval bijzondere omstandigheden als bedoeld in dat artikel. Als hij de gevraagde omgevingsvergunning niet krijgt, zal het gehele pand vóór november 2022 moeten worden verkocht om zijn ex-partner uit te kopen. Dat zou tot gevolg hebben dat eiser en zijn bejaarde moeder op straat komen te staan.
5.2.1
Op grond van artikel 35.1 van de planregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels van het plan ten behoeve van:
g. splitsen van woningen op basis van het bepaalde in artikel 32 onder b. onder de voorwaarde dat:
de zelfstandige woningen die als gevolg van splitsing ontstaan, elk tenminste een volledige bouwlaag beslaan en de oppervlakte van de woning minimaal 40 m2 woonoppervlakte bedraagt;
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
de parkeerdruk niet hoger is dan 90% ofwel de parkeerbehoefte volledig op eigen terrein wordt opgelost.
5.2.2
Op grond van artikel 35.2 van de planregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels van het plan ten behoeve van:
d. parkeernormen die gehanteerd worden voor het parkeren of stallen van auto's, fietsen, bromfietsen en voor het laden en lossen van goederen, indien:
op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
nadere besluitvorming ten aanzien van het parkeerbeleid en/of parkeernormen aanleiding geeft om af te wijken van de in de bijlage van de regels opgenomen parkeernormen;
het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw;
5.2.3
Op het perceel van eiser is ook het bestemmingsplan ‘Parapluherziening (fiets)parkeren’ van toepassing. Op grond van artikel 6 onder a van de planregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de (fiets)parkeernormen als bedoeld in artikel 5.1 onder b die worden gehanteerd voor het parkeren van voertuigen, fietsen en bromfietsen alsmede de bepaling dat voldoende ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder de bebouwing, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij de bebouwing of functie behoort de indien:
(…)
2. het voldoen aan de (fiets)parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw of functie.
5.3
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo kan de omgevingsvergunning bij toepassing van een binnenplanse afwijkingsregeling slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat verweerder bij zijn besluitvorming over toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid beleidsruimte heeft. De rechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen
5.4
Verweerder heeft gemotiveerd dat hij geen toepassing geeft aan de mogelijkheid om binnenplans af te wijken, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde onder 3 van artikel 35.1 van het bestemmingsplan. In de omgeving van het pand van eiser heerst een parkeerdruk van meer dan 90%. Dat betekent dat de parkeerbehoefte volledig moet worden opgelost op eigen terrein, hetgeen niet mogelijk is. Ook artikel 35.2 van de planregels biedt hier geen uitkomst, omdat niet op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien. Evenmin is verweerder bereid om de hardheidsclausule toe te passen. Onder bijzondere omstandigheden worden in dit geval vooral planologische omstandigheden verstaan en niet zozeer de persoonlijke omstandigheden van betrokkene. Verweerder is niet bereid geheel af te zien van de parkeereis, gelet op de hoge parkeerdruk in de omgeving. Er bestaat wel de bereidheid om eiser in die zin tegemoet te komen dat elders in een parkeerplaats kan worden voorzien en daarbij bestaat zelfs de bereidheid om af te wijken van de gebruikelijke afstandseis van 500 meter. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid deze afweging kunnen maken en is daarbij voldoende rekening gehouden met de persoonlijke belangen van eiser. De grond slaagt niet.
5.5
Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht over de mogelijkheid om met toepassing van artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor, in samenhang gelezen met de Beleidsregel bouwkundige splitsingen van het bestemmingsplan af te wijken kan evenmin slagen. Hetgeen de voorzieningenrechter onder 5.3 heeft overwogen met betrekking tot de beleidsruimte van verweerder en de rechterlijke toetsing bij een binnenplanse afwijking geldt ook voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan.
6.1
Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Voor de splitsing van Buys Ballotstraat 16 is wel een vergunning verleend. Eiser verwijst in dat kader naar artikel 3, aanhef en onder a van de Beleidsregel bouwkundige splitsingen.
6.2
Artikel 3, aanhef en onder a van de Beleidsregel luidt als volgt:
Als beleidslijn vast te stellen dat:
a. onvergund bouwkundig gesplitste woningen, waarvan niet kan worden bepaald wanneer de woningen precies gerealiseerd zijn en aangekocht voor 1 april 2007, worden geformaliseerd via een wijziging in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen. Indien er naast het ontbreken van de vergunning niet wordt voldaan aan veiligheidsaspecten, wordt handhavend opgetreden tegen deze gebreken met betrekking tot de veiligheid.
6.3
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter met juistheid op het standpunt gesteld dat artikel 3 aanhef en onder a van de Beleidsregel zo moet worden gelezen dat het gaat om situaties waarin de
gesplitstewoning
voor1 april 2007 is aangekocht. Daarvan is in dit geval geen sprake. Eiser heeft het pand in 2006 immers juist samengevoegd. Dat eiser deze samenvoeging inmiddels (maar niet voor 1 april 2007) weer ongedaan heeft gemaakt/wil maken door het pand te splitsen, betekent niet dat deze Beleidsregel op zijn situatie van toepassing is.
6.4
In die zin is er ook geen sprake van een gelijksoortig geval bij de splitsing van het pand Buys Ballotstraat 16. Ter zitting is door eiser daarover zelf gesteld dat dit pand in 2000 in gesplitste toestand is aangekocht. Daarom wordt in dat geval wél voldaan aan de voorwaarde dat het pand voor 1 april 2007 was gesplitst en dat onduidelijk is wanneer de splitsing heeft plaatsgevonden. De grond slaagt niet.
Kan eiser een geslaagd beroep doen op het vertrouwensbeginsel?
7. Voor zover het betoog van eiser dat zijn persoonlijke omstandigheden in het kader van de woningvormingsvergunning wel tot een toekenning hebben geleid, moet worden opgevat als een beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de voorzieningenrechter dat de woningvormingsvergunning is gebaseerd op een ander juridisch kader en daarin ook een andere weging plaatsvindt. Eiser heeft er dus niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat zijn persoonlijke omstandigheden ook in het kader van de omgevingsvergunning tot een toekenning zouden leiden.
Wat is de conclusie van de voorzieningenrechter?
8. Het beroep is ongegrond. Daarom is er ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan – voor zover daarin is beslist op het beroep – binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.