ECLI:NL:RBDHA:2022:1962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
NL22.2597
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 16 februari 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding, omdat hij meende dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld bij de opheffing van de maatregel. De staatssecretaris had de maatregel op 1 maart 2022 opgeheven, maar eiser stelde dat dit te laat was, aangezien hij op 23 februari 2022 had geweigerd een coronatest te ondergaan, waardoor zijn overdracht naar een andere lidstaat niet kon plaatsvinden.

De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang meer had bij de behandeling van het beroep, omdat de maatregel van bewaring al was opgeheven. De rechtbank beoordeelde echter of eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld, aangezien de weigering van eiser om mee te werken aan de coronatest niet automatisch leidde tot de opheffing van de maatregel. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde het beroep, voor zover gericht tegen de maatregel van bewaring, niet ontvankelijk. Het beroep voor het overige werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.2597

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 1 maart 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2022 op een zitting behandeld in Breda. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten.
2. Omdat de maatregel van bewaring al is opgeheven, heeft eiser in zoverre geen procesbelang meer bij de behandeling van het beroep. De rechtbank ziet zich nog wel gesteld voor de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet worden beoordeeld of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Volgens eiser was het al op 23 februari 2022 duidelijk dat hij niet vóór de uiterste overdrachtsdatum, 4 maart 2022, kon worden overgedragen, omdat hij toen een coronatest heeft geweigerd. Eiser stelt dan ook dat verweerder ten onrechte eerst op 1 maart 2022 de maatregel van bewaring heeft opgeheven.
4. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. De omstandigheid dat een vreemdeling weigert mee te werken aan een coronatest, waardoor een geplande overdracht naar een andere lidstaat geen doorgang kan vinden, brengt niet onmiddellijk met zich dat de maatregel van bewaring dient te worden opgeheven. Eiser heeft immers de rechtsplicht om mee te werken aan zijn overdracht en verweerder moet in de gelegenheid kunnen zijn om vóór de uiterste overdrachtsdatum nogmaals te proberen de vreemdeling over te dragen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft meegedeeld dat op 28 februari 2022 nogmaals informeel met eiser is gesproken en dat eiser toen heeft geweigerd om alsnog een coronatest te ondergaan. Deze gang van zaken is niet namens eiser betwist. Daags hierna is de maatregel van bewaring opgeheven. Dit acht de rechtbank voldoende voortvarend. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder blijkens het dossier voornemens was om eiser per auto over te dragen aan de autoriteiten van Duitsland, zodat het niet op voorhand onmogelijk was om kort voor de uiterste overdrachtsdatum alsnog een overdracht te organiseren.
5. Het beroep, voor zover dit is gericht op het verkrijgen van schadevergoeding, is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep, voor zover dit is gericht tegen de maatregel van bewaring, niet ontvankelijk;
 verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.