In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet (Pw). Eiseres had op 23 maart 2020 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland was afgewezen. Het college stelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarde van 'geen zicht op inkomensverbetering'. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 2 februari 2022 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl het college werd vertegenwoordigd door twee medewerkers.
De rechtbank heeft overwogen dat om in aanmerking te komen voor de individuele inkomenstoeslag, de aanvrager moet voldoen aan bepaalde voorwaarden, waaronder het criterium dat er geen zicht is op inkomensverbetering. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen stellen dat eiseres, gezien haar persoonlijke omstandigheden en de medische adviezen, niet voldeed aan dit criterium. Eiseres had geen ontheffing van haar arbeidsverplichtingen en er waren geen persoonlijke omstandigheden die haar werkvermogen belemmerden. De rechtbank oordeelt dat de stelling van eiseres dat zij altijd heeft geprobeerd betaald werk te vinden, niet voldoende is om haar aanvraag te honoreren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat de beslissing van het college niet uitsluitend is gebaseerd op de mening van een re-integratiemedewerker, maar ook op medisch advies. De rechtbank concludeert dat de nieuwe gezondheidsproblemen van eiseres, die zich na het bestreden besluit hebben voorgedaan, niet in de beoordeling zijn meegenomen, omdat het college daar geen rekening mee kon houden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.