ECLI:NL:RBDHA:2022:2011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7158
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bestreden besluit II en toekenning IVA-uitkering na onvoldoende motivering van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2022, in de zaak tussen eiseres 1, Stichting Zorginstellingen Pieter van Foreest, en verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), wordt het bestreden besluit II vernietigd. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres 1 niet duurzaam is. De rechtbank verwijst naar een eerdere tussenuitspraak van 2 september 2021, waarin al werd vastgesteld dat de motivering van verweerder tekortschiet. Verweerder had de gelegenheid gekregen om het gebrek in de motivering te herstellen, maar dit is niet gebeurd. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts b&b niet deugdelijk heeft onderbouwd dat er een kans op verbetering van de belastbaarheid van eiseres 1 is, en dat de beperkingen als gevolg van haar psychische klachten niet duurzaam zijn.

De rechtbank herroept het primaire besluit van 25 april 2017 en bepaalt dat eiseres 1 met ingang van 12 april 2017 recht heeft op een IVA-uitkering. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres 1 en eiseres 2. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en deugdelijke motivering door de verzekeringsarts en de noodzaak om concrete gegevens van behandelaars te betrekken bij de beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank stelt dat de verzekeringsarts niet heeft voldaan aan de eisen die de Centrale Raad van Beroep stelt aan de motivering van een oordeel over de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/7158

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres 1

(gemachtigde: mr. M. Çakar),

Stichting Zorginstellingen Pieter van Foreest, te Delft, eiseres 2

(gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol).
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

De rechtbank verwijst voor een weergave van het procesverloop naar de tussenuitspraak van 2 september 2021.
Bij de tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat daarin is overwogen, het geconstateerde gebrek in bestreden besluit II te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak bij brief van 5 november 2021 een nadere motivering van bestreden besluit II ingediend.
Bij brief van 9 december 2021 heeft eiseres 1 gereageerd op de herstelpoging van verweerder. Bij brief van 7 februari 2022 heeft eiseres 2 dit gedaan.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op
25 februari 2022 gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. In dat kader overweegt de rechtbank dat het haar niet vrij staat om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen, die zich in dit geval niet voordoen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiseres 1 op de datum in geding niet duurzaam te achten is. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank zowel met betrekking tot de instabiliteit van de handwortelbotjes, de ADHD als de psychische klachten, onvoldoende onderbouwd waarop de door verweerder verwachte verbetering van de belastbaarheid van eiseres is gebaseerd. Een concrete op eiseres 1 toegespitste onderbouwing dat er een meer dan geringe kans is op verbetering van haar belastbaarheid die ook daadwerkelijk van invloed is op haar mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, ontbreekt.
Reactie verweerder
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder het dossier voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b en de arbeidsdeskundige b&b, die op 8 oktober 2021 en 1 november 2021 een rapport hebben uitgebracht.
4.1
De verzekeringsarts b&b wijst er in zijn rapport op dat behandelend artsen zich volgens de KNMG niet mogen uitspreken over een prognose met betrekking tot een behandelresultaat van een ingreep. Zij mogen zich slechts in algemene zin uiten over het nagestreefde behandelresultaat. Overleg met de behandelaar heeft daarom volgens de verzekeringsarts b&b geen zin. Hij verwijst naar de beschikbare medische informatie van orthopedisch chirurg dr. G.A. Kraan van 17 augustus 2018 waarin reeds een uitspraak is gedaan over de redelijke verwachting van onder andere het volgen van een training. De verzekeringsarts b&b heeft een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 8 oktober 2021 opgesteld met duurzame beperkingen die verband houden met de rechterhandklachten en de ADHD. De beperkingen die eiseres 1 heeft als gevolg van de stemmingsstoornis vindt hij niet duurzaam en heeft hij daarom niet opgenomen in de FML van 8 oktober 2021.
4.2
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b aan de hand van deze FML het CBBS geraadpleegd. De verbeterde mogelijkheden leiden ertoe dat voor eiseres 1 arbeidsmogelijkheden ontstaan in fysiek weinig belastend productiewerk en administratief werk. De volledige arbeidsongeschiktheid is daarmee niet duurzaam.
Zienswijze eiseres 1
5. Eiseres 1 stelt zich met betrekking tot de beoordeling van de duurzaamheid van haar arbeidsbeperkingen op het standpunt dat de aanvullende motivering van de verzekeringsarts b&b nog steeds niet voldoet aan de eisen zoals die volgen uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Er is geen inschatting gemaakt van de herstelkansen.
Zienswijze eiseres 2
6. Eiseres 2 heeft een rapport overgelegd van verzekeringsarts G.M. Main-Hoogeveen van 28 december 2021. Zij sluit zich aan bij de zienswijze van eiseres 1, erop neerkomend dat met betrekking tot de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen nog steeds een voldoende motivering ontbreekt.
Beoordeling door de rechtbank
7.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het aanvullende rapport van de verzekeringsarts b&b van 8 oktober 2021 het in de tussenuitspraak vastgestelde motiveringsgebrek niet heeft hersteld. Zoals uit de tussenuitspraak blijkt, worden er hoge eisen gesteld aan de motivering van het oordeel dat de belastbaarheid naar verwachting nog zal verbeteren als iemand volledig arbeidsongeschikt is geacht. Er dient een inschatting van de kans op herstel te worden gemaakt die berust op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Dit is vaste rechtspraak van de CRvB. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de in de tussenuitspraak geformuleerde opdracht om - bij voorkeur aan de hand van het beoordelingsschema - nader te onderbouwen waarom de aangenomen volledige arbeidsongeschiktheid niet als duurzaam is te beschouwen. De verzekeringsarts b&b heeft geen aanleiding gezien om alsnog de behandelend sector te raadplegen om zodoende zijn inschatting dat een operatie (het aan elkaar zetten van de handwortelbotjes) een wijziging in de belastbaarheid van eiseres 1 kan introduceren, medisch te onderbouwen. Het standpunt van de verzekeringsarts b&b, erop neerkomend dat het opvragen van medische informatie in deze zaak niet zinvol is omdat behandelaars zich volgens de KNMG-richtlijn niet mogen uitspreken over de prognose, volgt de rechtbank niet. Behandelaars kunnen namelijk feitelijke gegevens aanleveren, waaronder de diagnose, het ziekteverloop, de behandeling en een met feitelijke gegevens onderbouwde prognose die een behandeldoel dient. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de CRvB [1] waaruit dit volgt.
7.2
Verder heeft de verzekeringsarts b&b in het aanvullend rapport (nog steeds) niet inzichtelijk gemaakt hoe hij tot het oordeel is gekomen dat het medicijngebruik voor ADHD bij eiseres 1 tot afname van (psychische) beperkingen kan leiden. Evenmin is een inschatting gemaakt van de kans op herstel van de psychische klachten. De verzekeringsarts b&b stelt zich in het aanvullende rapport op het standpunt dat de beperkingen als gevolg van de stemmingsstoornis niet duurzaam zijn te achten, maar hij heeft niet inzichtelijk gemaakt waarop dit standpunt is gebaseerd. Daarmee ontbreekt een essentieel onderdeel van de noodzakelijke verzekeringsgeneeskundige inschatting.
Conclusie
8.1
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen concludeert de rechtbank dat verweerder kennelijk niet in staat is om bestreden besluit II van een toereikende motivering te voorzien. Het is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht genomen. Het beroep van eiseres 2 is gegrond. De rechtbank zal bestreden besluit II vernietigen.
8.2
Mede gelet op het verloop en de duur van deze zaak ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Zij zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat eiseres 1 met ingang van 12 april 2017 recht heeft op een IVA‑uitkering. De rechtbank zal verder bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit II.
Proceskostenvergoeding eiseres 1
9.1
De door eiseres 1 gemaakte proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking, omdat verweerder naar aanleiding van het beroep van eiseres 1 het bestreden besluit I door bestreden besluit II heeft vervangen. Deze in beroep gemaakte kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Ook dient verweerder het door eiseres 1 betaalde griffierecht te vergoeden.
Proceskostenvergoeding eiseres 2
10.1
De door eiseres 2 gemaakte proceskosten komen ook voor vergoeding in aanmerking. Deze in beroep gemaakte kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor de als beroepschrift aangemerkte schriftelijke uiteenzetting van 30 november 2020 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
10.2
De kosten die eiseres 2 heeft gemaakt voor het inschakelen van een deskundige, komen eveneens voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank overweegt in dit verband dat uitgangspunt van het Bpb is dat hiervoor een forfaitaire vergoeding wordt toegekend op basis van het aantal bestede uren. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en artikel 8, eerste lid, onder a, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts 2003) wordt uitgegaan van een tarief van ten hoogste € 126,47 per uur (tarief ten tijde van de deskundigenrapporten in 2019 en 2020) en een tarief van ten hoogste € 134,04 per uur (tarief geldend van 19 juni 2021 tot en met heden) en 21% btw.
10.3
Eiseres 2 heeft diverse deskundigenrapporten overgelegd waarin de tijdsbesteding staat vermeld. Het gaat hierbij om:
- een rapport van verzekeringsarts M.R. Boiten van 15 mei 2019, tijdsbesteding 3,5 uur;
- een rapport van verzekeringsarts E. Khoe van 9 september 2019, tijdsbesteding 2 uur;
- een rapport van verzekeringsarts Khoe van 6 februari 2020, tijdsbesteding 1 uur;
- een rapport van verzekeringsarts G.M. Main-Hoogeveen van 28 december 2021, tijdsbesteding 3 uur.
10.4
De rechtbank gaat uit van 6,5 uur x € 126,47 = € 994,68, inclusief 21% btw en 3 uur x € 134,04 = € 486,56, inclusief 21% btw. De totale vergoeding voor de kosten van de inschakeling van deskundigen komt daarmee op een bedrag van € 1.481,24.
10.5
De totale vergoeding van de proceskosten voor eiseres 2 dient te worden gesteld op bedrag van € 2.999,24.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres 1 tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiseres 2 tegen bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt bestreden besluit II;
- herroept het primaire besluit van 25 april 2017 en bepaalt dat eiseres 1 met ingang van
12 april 2017 recht heeft op een IVA-uitkering;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit II;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres 1 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 1 tot een bedrag van € 1.897,50;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 2 tot een bedrag van € 2.999,24.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 3 maart 2015 en 12 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2015:636 en ECLI:NL:CRVB:2021:1158.