ECLI:NL:RBDHA:2022:203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
NL22.674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening ter voorkoming van overdracht aan Spanje in het kader van de Dublinovereenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, die in Nederland asiel heeft aangevraagd, verzet zich tegen de voorgenomen overdracht aan de Spaanse autoriteiten op 18 januari 2022. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen relevante nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de rechtmatigheid van de overdracht in twijfel trekken. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij nooit een asielaanvraag in Spanje heeft ingediend en dat hij een kwetsbare vreemdeling is, die samen met zijn broer naar Nederland is gekomen. Hij vreest ernstige mentale klachten als gevolg van de overdracht, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat deze argumenten niet voldoende zijn om de rechtmatigheid van de overdracht te betwisten.

De voorzieningenrechter heeft ook verwezen naar eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 9 december 2021, waarin is geoordeeld dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker geen nieuwe feiten heeft aangedragen die de eerdere beslissing kunnen ondermijnen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen gronden zijn om aan te nemen dat de voorgenomen overdracht niet rechtmatig is. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.674

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Schoot).

Procesverloop

Op 30 december 2021 heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat hij voornemens is verzoeker op 18 januari 2022, om 09:45 uur over te dragen aan de Spaanse autoriteiten in het kader van de Dublinovereenkomst.
Verzoeker heeft bezwaar aangetekend tegen dit voornemen van verweerder en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die bepaalt dat overdracht achterwege blijft totdat op het bezwaar is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoeker heeft desgevraagd gepersisteerd bij hetgeen hij heeft aangevoerd bij zijn verzoekschrift.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat een zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
2. Het bezwaar is gericht tegen de voorgenomen feitelijke overdracht van verzoeker aan Spanje. Dit is een handeling die op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met een besluit is gelijkgesteld.
3. Verzoeker voert in deze procedure aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat Spanje verantwoordelijk is omdat hij daar nooit een asielaanvraag heeft ingediend. Daarnaast is hij een kwetsbare vreemdeling. Verzoeker is samen met zijn broer naar Nederland gekomen en zij hebben hier gelijktijdig hun asielaanvraag ingediend. Gelet op de angst om zijn broer niet meer te kunnen zien, zal overdracht aan Spanje tot gevolg hebben dat er ernstige mentale levensbedreigende klachten bij verzoeker ontstaan. Het bezwaar heeft dus een redelijke kans van slagen.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het beroep van verzoeker tegen het besluit van verweerder van 8 november 2021 inzake het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag, omdat Spanje op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan, bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 9 december 2021 (NL21.17547) ongegrond is verklaard. Deze uitspraak staat in rechte vast.
5. Bij deze beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vw tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting beperkt is tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. Daarnaast is het maken van zodanig bezwaar mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. Zoals de Afdeling voorts heeft overwogen moet een vreemdeling in dat geval nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van hetgeen hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die uitzetting voortvloeit, heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Is wat een vreemdeling aanvoert niet nieuw dan wel niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in paragraaf 45 van het arrest EHRM, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998 (ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494. Het voorgaande geldt ook in het geval waar het gaat om de feitelijke overdracht van de vreemdeling (zie de uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:837).
6. Er zijn geen gronden aangevoerd tegen de wijze van uitzetting. Derhalve ligt enkel de vraag voor of zich ten opzichte van het besluit van 8 november 2021 relevante nieuwe feiten en omstandigheden voordoen die maken dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke overdracht kan worden uitgegaan.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit hetgeen verzoeker in zijn bezwaar aanvoert, niet valt op te maken dat er sprake is van relevante nieuwe feiten en omstandigheden die zouden maken dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen overdracht kan worden uitgegaan. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd tegen de voorgenomen uitzetting is reeds aan de orde geweest in de uitspraak van 9 december 2021. Daarin is geoordeeld dat Spanje verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van verzoeker, hetgeen de Spaanse autoriteiten hebben bevestigd. Verzoeker heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat niet langer kan worden uitgegaan van de verantwoordelijkheid van Spanje voor de asielaanvraag van verzoeker. Ook het betoog van verzoeker dat zijn broer in Nederland verblijft en hier een asielaanvraag heeft ingediend is reeds bij de uitspraak van 9 december 2021 betrokken. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoeker de familieband met zijn (gestelde) broer niet heeft aangetoond. Ook in onderhavige procedure heeft hij deze gestelde familieband niet aangetoond. Dit betoog slaagt niet.
8. Voor zover verzoeker betoogt dat overdracht, mede gelet op het gemis van zijn broer, zal leiden tot ernstig medische klachten, ziet de voorzieningenrechter daarin geen grond voor het oordeel dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen overdracht kan worden uitgegaan. De enkele, niet onderbouwde, stelling hiertoe is onvoldoende. Dit betoog slaagt evenmin.
9. Dat overdracht van verzoeker aan Spanje zal leiden tot een geval als bedoeld in paragraaf 45 van het Bahaddar-arrest, is tot slot gesteld noch gebleken.
10. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar tegen de feitelijke overdracht geen kans van slagen en bestaat, ook bij afweging van alle betrokken belangen, geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afwijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.