ECLI:NL:RBDHA:2022:2159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
C/09/602259 / HA ZA 20-1083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van garantieovereenkomst en aandeelhoudersverplichtingen in internationale context

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben de eiseressen, Sprech Industria LTDA en Sprech S.R.L., een vordering ingesteld tegen de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], op basis van een garantieovereenkomst en aandeelhoudersverplichtingen. De zaak betreft een complexe juridische kwestie die zich afspeelt in een internationale context, waarbij Braziliaans en Italiaans recht een rol spelen. De rechtbank heeft op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortkwam uit een geschil over de betaling van aandelen en verliezen van de vennootschap Sprech Industria LTDA, opgericht door Sprech S.R.L. en [gedaagde 1].

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van Sprech Industria LTDA op [gedaagde 1] op basis van de garantieovereenkomst opeisbaar was na de verkoop van een huis op 17 april 2020. [gedaagde 1] voerde aan dat de vordering was verjaard, maar de rechtbank oordeelde dat de verjaringstermijn pas begon te lopen na de verkoop van het huis. De rechtbank heeft de vordering van Sprech S.R.L. op [gedaagde 1] tot betaling van zijn aandeel in de verliezen van de vennootschap toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat [gedaagde 1] 49% van de verliezen over de boekjaren 2010-2012 diende te vergoeden.

De rechtbank heeft ook de vordering van Sprech Industria LTDA op [gedaagde 2] afgewezen, omdat [gedaagde 2] niet als partij in de garantieovereenkomst was aangeduid en haar verplichtingen niet als garant waren vastgelegd. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de eiseressen toegewezen, waarbij [gedaagde 1] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld tot betaling van de kosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in internationale zakelijke overeenkomsten en de rol van verjaring in het civiele recht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/602259 / HA ZA 20-1083
Vonnis van 16 maart 2022
in de zaak van

1.SPRECH INDUSTRIA LTDA, te Munisipio de Sao Gonzalo do Amarante, Brazilië,

2.
SPRECH S.R.L., te Martano, Italië,
eiseressen in conventie,
verweersters in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. N. Peters te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1], te [plaats 1],

gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. H.C.M. Kortman te Den Haag,
2.
[gedaagde 2], te [plaats 2],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. S. van Buuren te 's-Gravendeel.
Eiseressen samen worden hierna ‘Sprech c.s.’ genoemd; gedaagde onder 1 ‘[gedaagde 1]’ en gedaagde onder 2 ‘[gedaagde 2]’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 september 2020 met producties 1-19;
  • de conclusie van antwoord in conventie van [gedaagde 1], met daarin een voorwaardelijke eis in reconventie van 23 december 2020, met producties 1-6;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] met productie 1;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte wijziging eis van 3 februari 2021, met productie 20;
  • het tussenvonnis waarin een mondelinge behandeling is bepaald van 15 december 2021;
  • de akte overleggen stukken van [gedaagde 1] van 20 januari 2022 met producties 7 en 8;
  • het proces-verbaal van de op 2 februari 2022 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Zij zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard op de verslaglegging kenbaar te maken. Mr. Buskens heeft bij brief van 14 februari 2022 opmerkingen gemaakt namens Sprech c.s.; mr. Kortman heeft bij brief van 18 februari 2022 opmerkingen gemaakt namens [gedaagde 1]. De rechtbank neemt (alleen) de in deze brieven vervatte opmerkingen over de verslaglegging van de zitting mee in haar beoordeling.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sprech S.r.l. is een vennootschap naar Italiaans recht. De heer [naam] (hierna: [naam]) is haar bestuurder.
2.2.
Op 19 mei 2009 hebben Sprech S.r.l. en [gedaagde 1] samen de vennootschap naar Braziliaans recht Sprech Industria Ltda (hierna: SI) opgericht. Sprech S.r.l. kreeg 51% van de aandelen en [gedaagde 1] 49%. SI zou het soort onderneming dat Sprech S.r.l. in Italië voerde, in Brazilië gaan voeren.
2.3.
[gedaagde 1] kon zijn deel van de aandelen in SI ten tijde van de oprichting niet betalen. Op 2 september 2010 hebben SI en [gedaagde 1] daarom een garantieovereenkomst getekend, waarin onder meer het volgende staat:
“The undersigned
-
Mr.[gedaagde 1], (…)
and
-
Sprech LTDA, (…) represented by its director, Ms. [A.] (…)
whereas
-
[gedaagde 1] holds shares equivalent to 49% of [Sprech Ltda] and paid R$ 1,00 against a share capital of R$ 700.000;
(…)
-
To ensure the punctual payment of the entire share capital, Sprech Ltda require a warrant to be issued by [gedaagde 1] up to a maximum of € 150.000 and Mr. [gedaagde 1] is willing to release it under the following terms and conditions:
1. Mrs. [gedaagde 2] (…) is the sole owner of the property located in (…) Leidschendam;
2. (…) The divorce proceedings between Ms. [gedaagde 2] and [gedaagde 1] states that [gedaagde 1] is entitled to 50% of the mark up between the real estate and the mortgage quota (€ 300.000);
3. The real estate at stake is still for sale and [gedaagde 1] is committed to pay its remaining share capital of Sprech Ltda with his share of the real estate (€ 150,000.00) once the house will be sold.
4. (…) [gedaagde 1] can sell or otherwise dispose of the real estate only to repay the debt he has against Sprech Ltda.
5. This warranty expires when the reimbursement is made complete or when [gedaagde 1] has paid its share capital through the profits generated from Sprech Ltda;
6. The owner of the property (…) Mrs. [gedaagde 2] commits herself to ensure the execution of this warranty and to deal in good faith with regard to the negotiations for the sale of the real estate.
(…)
8. This warranty is subject to Dutch law. In case of dispute the competent court will be the one where the real estate is located.
Signed and approved in three copies in São Gonçalo do Amarante / Leidschendam, 02 September 2010.
[gedaagde 1][handtekening]
[gedaagde 2][handtekening]
Sprech Ltda”
2.4.
Op 29 augustus 2012 hebben Sprech S.r.l. en [gedaagde 1] een overeenkomst getekend, opgesteld in het Portugees. In de door Sprech c.s. bij dagvaarding overgelegde, door [gedaagde 1] niet betwiste Engelse vertaling van dit stuk staat onder meer het volgende:
“The shareholder Sr.[gedaagde 1], no matter the future of SPRECH LTDA, undertakes the obligation to repay the other shareholderSPRECH Srl, the loss incurred in the year 2010 amounting to RS 259.201,09 (…), and for the year 2011 amounting to RS. 354.602,68 (…) and for the year 2012 for the amount which will be determined after the drafting of the balance account.
What abovementioned respect the brazilian civil code which obliges shareholders to bear the financial losses of the company according to their shares owned.
The same shareholders acknowledge what agreed according to the Brazilian and/or Italian legislations.”
2.5.
Bij brief van 13 juli 2017 heeft de Italiaanse advocaat van Sprech S.r.l. [gedaagde 2] gesommeerd om binnen acht dagen te betalen “
payment in full of the outstanding debt in the amount of €. 150.000,00 related to the share capital never paid.
2.6.
Bij brief van 23 juli 2019 heeft een Nederlandse advocaat [gedaagde 1] namens Sprech S.r.l. en SI gesommeerd om binnen twee weken te betalen:
  • aan SI: € 160.234 (R$ 699.999) in verband met het volstorten van zijn aandelen, en
  • aan Sprech S.r.l. € 142.602,60 (R$ 613.803,77) in verband met de verliezen van SI over de boekjaren 2010 (R$ 259.201,09 / € 60.219,20) en 2011 (R$ 354.602,68 / € 82.383,40).
2.7.
Bij afzonderlijke brief van 23 juli 2019 heeft de Nederlandse advocaat [gedaagde 2] namens Sprech S.r.l. en SI gesommeerd om binnen twee weken € 150.000 te betalen, in verband met de garantieovereenkomst.
2.8.
Bij brief van 26 juli 2019 heeft [gedaagde 2] op de sommatie van 23 juli 2019 gereageerd, waarin zij onder meer het volgende heeft geschreven:

Mijn destijds verstrekte garantie is dat het huis verkocht zou worden. Het huis heeft ook lang te koop gestaan, bij twee verschillende makelaars voor een bedrag van [x]. Het is niet gelukt tot een verkoop te komen, dit komt enerzijds door de crisis tijd en anderzijds omdat niet duidelijk was wat de bestemming zou worden van het tuincentrum naast het huis en de bestemming van de omgeving. Het huis is tijdelijk uit de verkoop gehaald, er is gewacht op de sanering van het tuincentrum en de goedgekeurde bestemmingsplannen “duivencorridor Leidschendam-Voorschoten”.
Vanaf 15 juni 2019 is het huis opnieuw via een makelaar in de verkoop gezet (…)
Bij deze brief bevestig ik dat ik er alles aan doe om het huis te verkopen. Daarnaast dat de overwaarde gedeeld wordt met mijn ex-man dhr. [gedaagde 1], ieder 50% minus aftrek van de kosten. Het bedrag zal ik dan naar hem storten.
Uit het door mij destijds getekende stuk kunt u niet opmaken dat ik zelf een verplichting zou hebben tot enige betaling aan uw cliënten.”
2.9.
Op 17 april 2020 is het huis verkocht. Op 20 en 21 april 2020 heeft [gedaagde 2] in totaal € 106.000 aan [gedaagde 1] overgemaakt.
2.10.
Bij afzonderlijke brieven van 6 augustus 2020 heeft de (huidige) advocaat van Sprech c.s. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gesommeerd tot betaling. Op 7 september 2020 heeft Sprech c.s. derdenbeslag gelegd ten laste van [gedaagde 1] en [gedaagde 2].

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
SI vordert op grond van de garantieovereenkomst – kort gezegd – de hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van € 54.403, vermeerderd met rente en kosten, waaronder de kosten voor de derdenbeslagen.
Sprech S.r.l. vordert op grond van de overeenkomst ten aanzien van de in 2010 tot en met 2012 in SI gerealiseerde verliezen – kort gezegd en na wijziging van eis – veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van € 225.239 (of € 110.367). Sprech S.r.l. vordert daarnaast rente en kosten, waaronder de kosten voor de derdenbeslagen.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren afzonderlijk verweer. [gedaagde 1] heeft ook een voorwaardelijke vordering in reconventie ingesteld tegen Sprech c.s., voor het geval enige vordering van Sprech c.s. wordt toegewezen en voor zover zijn stellingen niet als verweer maar als eigen vordering worden gezien.
3.3.
Sprech c.s. voert verweer in voorwaardelijke reconventie en concludeert tot afwijzing.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna per onderwerp ingegaan.

4.De beoordeling

Vordering van SI op [gedaagde 1]

4.1.
SI vordert € 54.403 van [gedaagde 1] op grond van de garantieovereenkomst; zij stelt dat haar vordering op grond van die overeenkomst de dag na de verkoop van het huis opeisbaar is geworden, dus op 18 april 2020.
[gedaagde 1] beroept zich op verjaring, op andere afspraken die partijen rond 2016 zouden hebben gemaakt en op verrekening met de vordering die hij op SI heeft terzake van salaris en een autovergoeding.
Opeisbaarheid; verjaring
4.2.
[gedaagde 1] betwist niet dat hij het bedrag van € 54.403 verschuldigd was, maar stelt ten eerste dat de vordering van SI terzake het volstorten van de aandelen is verjaard. SI betwist dit.
4.3.
Voor de beoordeling van dit verweer is het nodig vast te stellen of de vordering opeisbaar was; de verjaring van vorderingen begint immers op de dag nadat zij opeisbaar zijn geworden.
Partijen zijn het niet eens over wat zij hebben afgesproken over de opeisbaarheid van de vordering tot het volstorten van de aandelen in SI, zodat de rechtbank hun afspraken zal moeten uitleggen. Volgens vaste jurisprudentie moet de rechtbank daarbij letten op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan elkaars gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij in het licht van alle omstandigheden van het geval redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering terzake het volstorten van de aandelen opeisbaar is geworden met de verkoop van het huis op 17 april 2020. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
[gedaagde 1] stelt dat de vordering al opeisbaar was vanaf de oprichting van SI in 2009. Ook als de rechtbank ervan uitgaat dat dat zo is, blijft staan dat [gedaagde 1] ten tijde van het sluiten van de garantieovereenkomst nog niet aan zijn volstortingsplicht had voldaan en – zoals hij ter zitting heeft toegelicht – ook niet kon voldoen. Partijen hebben daarom de afspraak gemaakt dat [gedaagde 1] zijn aandelen zou betalen met zijn helft van de overwaarde van het huis in Leidschendam; die afspraak is neergelegd in de garantieovereenkomst. Artikel 3 van die overeenkomst bepaalt dat SI pas betaling kon eisen “
once the house will be sold” (artikel 3). Dat [gedaagde 1] ervoor kon kiezen om eerder of anders te betalen, bijvoorbeeld met winst, maakt dat niet anders.
4.5.
Dit betekent dat de verjaring van de vordering van SI pas op 18 april 2020 begon te lopen. De dagvaarding is op 21 september 2020 uitgebracht, zodat de vordering van SI niet is verjaard.
Verrekening
4.6.
[gedaagde 1] stelt dat de vordering terzake het volstorten van de aandelen is meegenomen in afspraken die Sprech c.s. en hij rond 2016 hebben gemaakt naar aanleiding van een verzoek van Sprech c.s. aan hem om SI te liquideren. [gedaagde 1] stelt stukken te hebben ondertekend waarin staat dat noch de vennootschap noch de aandeelhouders enige vordering hebben over en weer.
Sprech c.s. betwist het bestaan van dergelijke afspraken. Zij wijst erop dat de door [gedaagde 1] ter onderbouwing overgelegde stukken in het Portugees zijn opgesteld en dat geen vertaling is overgelegd, zodat zij de rechtbank vraagt aan die stukken en stellingen voorbij te gaan.
4.7.
De rechtbank gaat aan dit verrekeningsverweer voorbij. Uit [gedaagde 1]’s eigen stellingen volgt namelijk dat Sprech c.s. de stukken destijds niet heeft ondertekend en dat SI niet is geliquideerd. De door [gedaagde 1] gestelde afspraken zijn kennelijk uiteindelijk niet doorgegaan en bieden dus geen grondslag voor verrekening.
4.8.
Verder stelt [gedaagde 1] dat hij de vordering van SI heeft verrekend met de vordering die hij op SI heeft, terzake het salaris en de vergoedingen die SI hem volgens het Braziliaanse recht had moeten betalen maar niet heeft betaald.
Sprech c.s. betwist dat SI [gedaagde 1] salaris en vergoedingen schuldig was. Zij meent dat [gedaagde 1] onvoldoende duidelijk maakt op grond waarvan zij hem salaris en vergoedingen schuldig zou zijn. Ook doet zij een beroep op artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omdat de gegrondheid van [gedaagde 1]’s verrekeningsverweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen.
4.9.
De rechtbank gaat ook aan dit verrekeningsverweer voorbij, omdat [gedaagde 1] niet voldoende heeft gesteld waarom hem naar Braziliaans recht salaris en vergoedingen toekomen.
De rechtbank kan het recht – ook buitenlands recht – slechts toepassen op feiten. [gedaagde 1] heeft echter niets gesteld over afspraken op basis waarvan hij recht zou hebben op een salaris; niets over zijn precieze hoedanigheid en de aard en duur van zijn werkzaamheden, noch over de hoogte van het in Brazilië wettelijk verplichte salaris. Rechtspraak of literatuur heeft [gedaagde 1] niet genoemd en ook niet overgelegd; wetsartikelen waaruit zijn recht op salaris en vergoedingen voortvloeit, heeft hij niet genoemd. Het handgeschreven overzicht dat [gedaagde 1] heeft overgelegd, biedt op deze vragen geen antwoord – dit nog los van het feit dat de herkomst en betekenis van het document onduidelijk zijn, en het overzicht ook volgens [gedaagde 1] zelf een fout bevat.
4.10.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de hoofdvordering van SI op [gedaagde 1] zal toewijzen.
Wettelijke rente
4.11.
SI vordert wettelijke rente vanaf 6 augustus 2020, de datum van dagtekening van haar laatste sommatiebrief aan [gedaagde 1]. Echter, deze sommatiebrief gaf [gedaagde 1] de mogelijkheid om uiterlijk op 13 augustus 2020 te betalen. Het verzuim is daardoor pas op 14 augustus 2020 ingetreden; de rechtbank zal de wettelijke rente vanaf die datum toewijzen.
Vordering van SI op [gedaagde 2]
4.12.
SI stelt dat [gedaagde 2] zich met de garantieovereenkomst hoofdelijk garant heeft gesteld om SI uit de verkoopopbrengst van het huis te voldoen, zodat SI [gedaagde 2] kan aanspreken tot betaling van de in de overeenkomst bedoelde vordering op [gedaagde 1].
[gedaagde 2] betwist dat zij zich persoonlijk mede garant heeft gesteld. Zij meent dat zij slechts gehouden was de uitvoering van de garantie te verzekeren en te goeder trouw te handelen bij de onderhandelingen over de verkoop van de woning. Dat heeft zij ook gedaan, aldus [gedaagde 2].
4.13.
Partijen zijn het niet eens over de betekenis van de garantieovereenkomst voor zover die ziet op de verplichtingen van [gedaagde 2] jegens SI. De rechtbank zal de overeenkomst dus ook op dit punt moeten uitleggen.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat SI [gedaagde 2] op grond van de garantieovereenkomst niet kan aanspreken tot betaling aan SI, en wel om de volgende redenen.
4.14.1.
De rechtbank hecht in deze zaak extra waarde aan de tekst van de overeenkomst, omdat SI een professionele partij is en [gedaagde 2] een natuurlijk persoon die a) niet handelde in de uitoefening van beroep of bedrijf en b) over de inhoud van de overeenkomst alleen is voorgelicht door [gedaagde 1] met wie zij op dat moment een echtscheiding doormaakte – hetgeen SI wist.
4.14.2.
De garantieovereenkomst noemt in de aanhef als partijen alleen [gedaagde 1] en SI; [gedaagde 2] wordt niet aangeduid als partij. Ter zitting hebben partijen verteld dat er tussen SI en [gedaagde 2] geen contact is geweest en dat [gedaagde 2] niet deelnam aan het overleg over de overeenkomst.
4.14.3.
Artikel 6, de enige bepaling in de garantieovereenkomst die over de verplichtingen van [gedaagde 2] gaat, geeft haar die verplichtingen als “
The owner of the property” en beschrijft haar verplichtingen als: “
to ensure the execution of this warranty and to deal in good faith with regard to the negotiations for the sale of the real estate.
De rechtbank leest deze bepaling in het licht van het ter zitting besproken feit dat alle betrokkenen wisten dat [gedaagde 1] zijn deel van de aandelen in SI slechts zou kunnen betalen met zijn deel van de overwaarde van de echtelijke woning. [gedaagde 1] woonde echter niet meer in de echtelijke woning; hij woonde in Brazilië. Het was daarom belangrijk dat [gedaagde 2] ervoor zou zorgen dat het huis goed werd verkocht én dat zij [gedaagde 1] het in het echtscheidingsconvenant overeengekomen deel van de overwaarde zou geven.
4.14.4.
Nergens in de garantieovereenkomst staat dat [gedaagde 2] betaling garandeert, of woorden van gelijke strekking waaruit duidelijk volgt dat [gedaagde 2] zich persoonlijk mede garant stelde voor betaling aan SI. Evenmin staat er dat SI op enig moment betaling van [gedaagde 2] zal kunnen vorderen. De frase dat [gedaagde 2] zal “
ensure the execution of this warranty” is te vaag om de grondslag voor een garantstelling te vormen, zeker jegens een natuurlijk persoon die niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelt.
4.14.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 2] het huis voor een eerlijke prijs heeft verkocht en dat zij de helft van de overwaarde aan [gedaagde 1] heeft overgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 2] daarmee jegens SI heeft voldaan aan de verplichtingen die voor haar uit de garantieovereenkomst voortvloeiden.
4.15.
De rechtbank zal de vorderingen van SI jegens [gedaagde 2] daarom afwijzen.
Vordering Sprech S.r.l. op [gedaagde 1]
4.16.
Sprech S.r.l. vordert veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling aan haar van het totale over de jaren 2010-2012 in SI geleden verlies van € 225.239, althans 49% daarvan (€ 110.367). Zij beroept zich daartoe op de overeenkomst van 29 augustus 2012.
[gedaagde 1] meent dat Sprech S.r.l. zich niet op deze overeenkomst kan beroepen, wegens verjaring en wilsgebreken bij de totstandkoming van de overeenkomst. Volgens [gedaagde 1] heeft (de advocaat van) Sprech c.s. hem verkeerd voorgelicht over wat zijn verplichtingen naar Braziliaans recht zouden zijn; dat is onrechtmatig. Ook is de overeenkomst opgesteld in het Portugees, een taal die [gedaagde 1] niet machtig is, en is de overeenkomst in strijd met het Braziliaanse recht niet getekend door twee getuigen. Als de overeenkomst al geldig zou zijn, zou Sprech S.r.l. 50% van de verliezen moeten dragen, aldus [gedaagde 1].
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat het verjaringsverweer van [gedaagde 1] faalt; de verjaringstermijn voor schadevorderingen gebaseerd op een contract is naar Braziliaans recht tien jaar (art. 205 Braziliaans BW; zie Superior Tribunal de Justiça 15 mei 2019, 2011/0211890-7, ERESP 1,281,594/SP).
4.18.
Het beroep op wilsgebreken slaagt naar het oordeel van de rechtbank evenmin.
4.18.1.
[gedaagde 1] was een ondernemer die zaken deed in Brazilië. Als hij een overeenkomst die hij kreeg voorgelegd niet begreep, had hij bijstand kunnen en moeten zoeken om dat te verhelpen. [gedaagde 1] heeft dit ook gedaan, maar pas nadat hij de overeenkomst had getekend. [gedaagde 1] heeft niet gesteld dat hij dit niet had kunnen doen
voordathij tekende. De getekende overeenkomst levert daarom tussen bewijs op van hetgeen partijen daarin hebben verklaard.
4.18.2.
Van de gestelde verkeerde voorlichting blijkt niets uit het dossier, en Sprech S.r.l. ontkent [gedaagde 1] verkeerd te hebben voorgelicht. De rechtbank weegt ook hier mee dat [gedaagde 1] een ondernemer was die in woonde en werkte in Brazilië, en dus mogelijkheden had om zich te laten voorlichten over zijn rechten en plichten. Ook is niet duidelijk dat de overeenkomst strijdig is met Braziliaans recht, laat staan met dwingend Braziliaans recht; [gedaagde 1] heeft deze stelling niet toegelicht of onderbouwd.
4.18.3.
Voor zover [gedaagde 1] stelt dat een aandeelhouder naar Braziliaans recht niet aansprakelijk kan worden gehouden voor meer dan zijn aandeel in de onderneming, miskent hij dat de vordering in deze zaak geen schadevordering ziend op gedragingen van de rechtspersoon betreft maar een beroep op een overeenkomst tussen aandeelhouders/zakenpartners.
4.19.
De vraag is echter wel wat partijen precies hebben afgesproken in de overeenkomst van 29 augustus 2012. Partijen zijn het hier niet over eens; ook deze overeenkomst moet de rechtbank dus uitleggen.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde 1] 49% van de verliezen van SI over de boekjaren 2010-2012 aan Sprech S.r.l. zal betalen, wat neerkomt op € 110.367. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
4.20.1.
Enerzijds stelt de tekst de verliezen over 2010 en 2011 vast en doet dan vermoeden dat [gedaagde 1] belooft die verliezen en de nog vast te stellen verliezen over 2012 op zich te nemen (“
undertakes the obligation to repay the other shareholderSPRECH Srl, the loss incurred in the year 2010 amounting to RS 259.201,09 (…), and for the year 2011 amounting to RS. 354.602,68 (…) and for the year 2012 for the amount which will be determined after the drafting of the balance account”).
4.20.2.
Anderzijds benadrukt de tekst dat partijen dit afspreken omdat aandeelhouders ook wettelijk verplicht zijn bij te dragen naar rato van hun aandeel in de onderneming (“
What abovementioned respect the brazilian civil code which obliges shareholders to bear the financial losses of the company according to their shares owned.”).
4.20.3.
Ter zitting is besproken dat de genoemde verliezen inderdaad de volledige verliezen over de genoemde boekjaren zijn, en dat het de bedoeling was elk naar rato bij te dragen.
4.20.4.
De omvang van de verliezen over 2010 en 2011 blijken uit de overeenkomst en zijn niet betwist; het door Sprech S.r.l. gestelde verlies over 2012 is niet weersproken.
4.21.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de hoofdvordering van Sprech S.r.l. op [gedaagde 1] deels zal toewijzen, namelijk tot het subsidiair gevorderde bedrag.
Wettelijke rente
4.22.
Sprech S.r.l. vordert wettelijke rente vanaf 13 juli 2017, de datum van dagtekening van haar eerste sommatiebrief aan [gedaagde 1]. Deze sommatiebrief is echter gezonden naar een adres waar [gedaagde 1] op dat moment al jaren niet meer woonde. Sprech S.r.l. heeft [gedaagde 1] bij brief van 23 juli 2019 gesommeerd tot betaling van de verliezen over 2010 en 2011 op uiterlijk 6 augustus 2019, zodat het verzuim ten aanzien van die betalingen op 7 augustus 2019 is ingetreden. De rechtbank zal de wettelijke rente ten aanzien van het op 2010 en 2011 ziende deel van de vordering daarom vanaf 7 augustus 2019 toewijzen. Ten aanzien van het boekjaar 2012 heeft Sprech S.r.l. pas bij eiswijziging in deze procedure een bedrag gevorderd; de rechtbank zal de wettelijke rente ten aanzien van dit deel van de vordering daarom toewijzen vanaf de datum van dit vonnis.
Voorwaardelijke vordering in reconventie
4.23.
Aan de voorwaarden waaronder [gedaagde 1] de vordering in reconventie heeft ingesteld, is niet voldaan, omdat de rechtbank zijn stellingen als verweren heeft meegenomen in de beoordeling van de vordering in conventie. Overigens mist [gedaagde 1] hierdoor ook belang bij de behandeling van de voorwaardelijke vordering in reconventie.
Proceskosten
4.24.
[gedaagde 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij jegens Sprech c.s. in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van Sprech c.s. op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 100,89
- kosten beslag (ex griffierecht) 2.426,79
- griffierecht incl. beslag € 4.131,00
-
salaris advocaat 5.310,00(3,0 punten × Tarief V € 1.770)
Totaal € 11.968,68
4.25.
Sprech c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij jegens [gedaagde 2] in de proceskosten worden veroordeeld. Gezien het sommatie- en beslagtraject – waarin [gedaagde 2] namens beide vennootschappen is aangeschreven en jegens haar beslagverlof is verzocht – en de gezamenlijke dagvaarding zal de rechtbank Sprech c.s. hoofdelijk veroordelen in de kosten van deze procedure. De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van [gedaagde 2] volgens het liquidatietarief op € 3.180 (griffierecht à € 952 + 2,0 punten x Tarief IV à € 1.114).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Sprech Industria LTDA te betalen een bedrag van € 54.403,00 (vierenvijftigduizendvierhonderddrie euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 14 augustus 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Sprech S.r.l. te betalen een bedrag van € 110.367,00 (honderdtienduizenddriehonderdzevenenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW:
- over € 47.654,50 met ingang van 7 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling en
- over € 62.712,54 met ingang van de datum van dagtekening van dit vonnis,
in beide gevallen tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van Sprech c.s. tot op heden begroot op € 11.968,68, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van Sprech c.s., begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
veroordeelt Sprech c.s. hoofdelijk in de proceskosten van [gedaagde 2], aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 3.180, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt Sprech c.s. hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [gedaagde 2], begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: