ECLI:NL:RBDHA:2022:2195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
20_7369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de verschuldigde Bpm op basis van CO2-uitstoot van de auto zelf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst over de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). Eiseres had op 25 april 2019 aangifte Bpm gedaan voor de registratie van een Ford Escape 2.0, waarbij een taxatierapport was ingediend dat een schadebedrag vermeldde. De inspecteur had echter de naheffingsaanslag vastgesteld zonder rekening te houden met de schade, wat eiseres betwistte. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag te hoog was vastgesteld, omdat de inspecteur ten onrechte was uitgegaan van de CO2-uitstoot van referentievoertuigen in plaats van de auto zelf. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verminderde de naheffingsaanslag tot € 2.651. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.620. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de schade aan de auto het niveau van normale gebruikssporen overstijgt, en dat er geen aanleiding was voor extra leeftijdskorting. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) en de bewijslast die op eiseres rustte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/7369

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van2 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 9 november 2020 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft op 16 februari 2022 plaatsgevonden door middel van een skype-verbinding.
Namens eiseres heeft de gemachtigde daaraan deelgenomen, bijgestaan door twee kantoorgenoten. Namens verweerder hebben mr. [A] en [B] deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 2.651;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.620;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 25 april 2019 aangifte Bpm gedaan voor de registratie van een Ford Escape 2.0 (de auto). Daarbij is uitgegaan van een op 23 april 2019 door JB Taxaties B.V. opgesteld taxatierapport (het taxatierapport). De taxatie heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. De aangegeven en betaalde Bpm bedraagt € 5.887 en is bepaald met inachtneming van een waardevermindering in verband met schade aan de auto. In het taxatierapport wordt onder meer melding gemaakt van een offertebedrag van € 5.027,20 voor reparatie van de automaat. De datum van eerste toelating van de auto is 30 juni 2016. De CO2uitstoot van de auto bedraagt 152 gr/km. Het kilometrage ten tijde van de taxatie bedraagt 42.395.
2. Eiseres heeft de auto op 1 mei 2019 getoond bij Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). In het daarvan gemaakte rapport is de historische nieuwprijs bepaald op € 94.210. De door eiseres opgegeven schade is door DRZ niet aangetroffen.
3. Eiseres heeft een op 11 juni 2019 gedagtekende factuur van € 4.717,77 exclusief BTW overgelegd voor het herstel van schade aan de auto. Van dit bedrag ziet € 2.373,50 op “revisie versnellingsbak”.
4. De naheffingsaanslag Bpm bedraagt € 5.732. Daarbij is uitgegaan van de door DRZ bepaalde historische nieuwprijs en is geen waardevermindering in verband met schade in aanmerking genomen.
5. Met dagtekening 1 april 2020 heeft verweerder een voorgenomen uitspraak op bezwaar verstuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“Vanwege het ontbreken van een koerslijst is er bij de naheffing rekening gehouden met de afschrijving op basis van de door DRZ berekende inkoopwaarde. U stelt echter dat er wel sprake is van een koerslijst voor onderhavige voertuig, waarbij u de inkoopwaarde in onbeschadigde staat vaststelt op € 17.035.
De door u overgelegde koerslijst is gebaseerd op een Ford Kuga 1.5 Ecoboost Titanium. (…) De Ecoboost werd nog niet geleverd op de datum eerste toelating van het onderhavige voertuig. De door u overgelegde koerslijst kan derhalve niet dienen.
Indien u gebruik wilt maken van vermindering op basis van een koerslijst dan kan u opteren voor de bijgevoegde koerslijst. Middels AutotelexPro heb ik de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 16.112. Er is rekening gehouden met de datum van tenaamstelling, de gecorrigeerde kilometerstand en het toepassen van marge.
Uit de beoordeling van DRZ blijkt een netto catalogusprijs inclusief opties van € 29.085. De historische nieuwprijs werd daarbij vastgesteld op € 94.210. Uitgaande van de koerslijst van AutotelexPro door mij bijgevoegd is de handelsinkoopwaarde € 16.112 Rekening houdende met deze handelsinkoopwaarde bedraagt de verschuldigde BPM € 8.538. Er is door uw cliënt reeds € 5.887 voldaan. Er is derhalve nog € 2.651 verschuldigd.
De naheffingsaanslag is terecht opgelegd. De naheffingsaanslag is wél te hoog vastgesteld en dient verminderd te worden. Ik stel de naheffingsaanslag vast op € 2.651. Er is rekening gehouden met extra leeftijdskorting.

Voorgenomen beslissing op bezwaar

Ik ben voornemens uw bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren.”
6. Op 25 augustus 2020 stuurt verweerder een e-mail aan de gemachtigde waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“In de voorgenomen uitspraak heb ik aangegeven dat uw cliënt gebruik mag maken van de door mij in de voorgenomen uitspraak gevoegde koerslijst op basis van het meest vergelijkbare referentievoertuig, de Ford Kuga 1.5 Titanium 4WD. Dit meest vergelijkbare referentievoertuig sluit aan bij hetgeen DRZ heeft bepaald in haar waardebepalingsrapportage. Uit de koerslijst blijkt dat de historische nieuwprijs van het meest vergelijkbare referentievoertuig € 44.990 is met een handelsinkoopwaarde van € 16.112. Dit brengt een afschrijvingspercentage van 64,19% met zich mee. Echter, door DRZ is bepaald dat onderhavig voertuig een netto catalogusprijs van € 29.085 heeft en een historische nieuwprijs van € 94.210.
Bij de naheffingsaanslag en in de voorgenomen uitspraak is de afschrijving bepaald aan de hand van historische nieuwprijs van het meest vergelijkbare referentievoertuig met een lagere CO2-waarde dan onderhavig voertuig. Juist is, het afschrijvingspercentage van de koerslijst hanteren en afzetten tegen de feitelijke bruto Bpm. Rekening houdende met vorenstaande bedraagt de verschuldigde Bpm 35,81% x € 49.935 (o.b.v. CO2-uitstoot 251 gr/km) is € 17.881. Er is door uw cliënt reeds € 5.887 voldaan. Er is derhalve nog € 11.994 verschuldigd.
De naheffingsaanslag is naar mijns inziens eerder te laag dan te hoog. Ik zie dan ook geen aanleiding om de naheffingsaanslag te verminderen.”
7. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar ongegrond verklaard.
8. In geschil is of de naheffingsaanslag op het juiste bedrag is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vragen of verweerder is uitgegaan van de juiste historische nieuwprijs en of terecht geen waardevermindering in verband met schade in aanmerking is genomen. Niet in geschil is dat moet worden uitgegaan van een netto cataloguswaarde van € 29.085 en een handelswaarde in onbeschadigde staat van € 16.112.
9. Eiseres stelt dat de naheffingsaanslag op een te hoog bedrag is vastgesteld omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met waardevermindering in verband met schade en een leeftijdskorting van € 317. Bij de naheffingsaanslag is volgens eiseres terecht uitgegaan van een historische nieuwprijs van de auto van € 94.210. Eiseres doet in dit verband tevens een beroep op het vertrouwensbeginsel.
10. Verweerder stelt dat de naheffingsaanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. Volgens verweerder bedraagt de historische nieuwprijs van de auto € 44.990 omdat moet worden uitgegaan van de CO2 uitstoot van het referentievoertuig. De schade uit het taxatierapport is niet aangetroffen door DRZ en was dus kennelijk niet (meer) aanwezig ten tijde van de aangifte. Zo wel uitgegaan zou moeten worden van het taxatierapport is volgens verweerder sprake van essentiële gebreken, waardoor geen recht op vermindering als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) bestaat. Voor leeftijdskorting van € 317 bestaat geen aanleiding, aldus verweerder.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat moet worden uitgegaan van een netto catalogusprijs van € 29.085 zoals vermeld in het door DRZ uitgevoerde onderzoek waardebepaling. Uitgaande van een BTW percentage van 21 en een bruto Bpm van € 49.935 behorende bij een CO2 uitstoot van 152 gr/km, is in het DRZ-rapport de historische nieuwprijs juist berekend op € 94.210. De naheffingsaanslag is dan ook terecht gebaseerd op deze historische nieuwprijs. Anders dan verweerder stelt, dient bij het bepalen van de voor de auto verschuldigde Bpm niet te worden uitgegaan van de CO2uitstoot (en dus de bruto Bpm) van referentieauto’s, maar van de CO2 uitstoot van de auto zelf. [1]
12. De bewijslast dat sprake is van waardevermindering ten gevolge van schade rust op eiseres. Eiseres heeft daartoe gewezen op het taxatierapport en de onder 3 vermelde factuur. Nu DRZ de in het taxatierapport vermelde schade niet heeft aangetroffen, slaagt eiseres er niet in om aannemelijk te maken dat de auto ten tijde van het doen van aangifte schade had die het niveau van normale gebruikssporen overstijgt. Dat de factuur voor revisie van de versnellingsbak is gedagtekend na datum van aangifte en na de datum van het DRZ onderzoek, is daarvoor onvoldoende. In het taxatierapport is de reparatie van de (automatische) versnellingsbak expliciet genoemd en er bestaat geen reden waarom DRZ dit niet zou hebben onderzocht. Kennelijk heeft het herstel van de schade plaatsgevonden in de tijdspanne tussen taxatie en aangifte. Aangezien gebruikssporen reeds zijn verdisconteerd in de koerslijstwaarde, bestaat geen aanleiding voor waardevermindering ten gevolge van schade.
13. Gelet op het voorgaande dient voor de heffing van Bpm te worden uitgegaan van een bedrag aan bruto Bpm van € 49.935, een historische nieuwprijs van € 94.210 en een handelsinkoopwaarde van € 16.112. De Bpm bedraagt € 8.538 zodat de naheffingsaanslag is verminderd tot € 2.651 (€ 8.538 -/- € 5.887). Nu de naheffingsaanslag is verminderd tot het in de brief van 1 april 2020 genoemde bedrag, behoeft het beroep dat eiseres doet op het vertrouwensbeginsel geen behandeling. Voor een extra leeftijdskorting is geen aanleiding nu bij de berekeningen is uitgegaan van de datum tenaamstelling van de auto.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de naheffingsaanslag op een te hoog bedrag vastgesteld en is het beroep gegrond verklaard.
Proceskostenvergoeding
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Vgl. gerechtshof Den Haag 22 december 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2567