ECLI:NL:RBDHA:2022:220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
NL21.19215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Albanese eiser afgewezen; rechtbank vernietigt besluit en draagt verweerder op nieuw te beslissen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 januari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Albanese eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen op 2 december 2021. De staatssecretaris had de aanvraag als kennelijk ongegrond bestempeld, met als argument dat de eiser afkomstig was uit een veilig land van herkomst, Albanië. De eiser had problemen met een bende in Albanië, die hem had bedreigd en hem in 2016 had beschoten. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 29 december 2021 behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser aanwezig was en de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de medische beperkingen van de eiser, zoals vermeld in een rapport van het FMMU. De rechtbank vond dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de telehoren, die in het detentiecentrum hadden plaatsgevonden, zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de medische beperkingen van de eiser in acht waren genomen. Bovendien was de rechtbank van mening dat de staatssecretaris ten onrechte een terugkeerbesluit en inreisverbod had opgelegd, aangezien de eiser zich op dat moment buiten de EU bevond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen twaalf weken na bekendmaking van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris ook in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.19215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

ProcesverloopBij besluit van 2 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Aan eiser wordt een vertrektermijn onthouden. Tevens is eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 29 december 2021 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1976 en de Albanese nationaliteit te
bezitten. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft met een bende (de bende van [criminele groepering] ). Eiser heeft verklaard dat deze bende hem heeft beschoten in juli 2016 en dat zijn neef daarbij is omgekomen. Verder zou de bende eiser en zijn ouders bedreigen.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante
elementen:
Nationaliteit, identiteit en herkomst;
Problemen met de bende van [criminele groepering] .
3. Verweerder vindt het eerste element geloofwaardig. Verweerder vindt het
tweede element niet geloofwaardig. Verweerder heeft aan de ongeloofwaardigheid van het tweede element ten grondslag gelegd dat eiser vage, wisselende en ongerijmde verklaringen heeft afgelegd. Volgens verweerder zijn de wel geloofwaardig geachte elementen onvoldoende zwaarwegend om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw 2000. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond omdat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst, Albanië.
Wat voert eiser aan in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat verweerder zijn
asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de medische beperkingen van eiser die zijn opgenomen in het rapport van het FMMU. Eiser heeft een verminderde concentratie. Ook stelt eiser dat hij geen documenten kon opvragen om zijn asielrelaas te onderbouwen, omdat zijn telefoon is ingenomen in het Detentiecentrum Rotterdam (DCR). Verweerder heeft zich verder ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser vaag en wisselend heeft verklaard over de schietpartij in juli 2016 en de contacten met de politie. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet consistent heeft verklaard over de contacten van zijn vader met de politie. Verweerder heeft zich ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat het ongerijmd is dat eiser geen aangifte heeft gedaan. De politie deed al onderzoek. Daarom valt eiser niet te verwijten dat hij geen aangifte deed. Eiser bevindt zich niet meer in Nederland. Daarom kon hem geen terugkeerbesluit en inreisverbod worden opgelegd. Verder is er onvoldoende aandacht besteed aan het rapport dat is genoemd in de zienwijze (waaruit blijkt dat het justitieel overheidsapparaat in Albanië onvoldoende functioneert) en daarmee is WI 2014/10 onvoldoende toegepast.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In het advies van het FMMU van 2 november 2021 is vermeld dat sprake is van
beperkingen voor het horen door medische klachten. Bij de vraagstelling moet rekening gehouden worden met het feit dat eiser een verkorte concentratie kan hebben en afgeleid kan worden door gedachten en zorgen. Ook heeft eiser moeite met data vanwege opbouw van spanningen en stress. Eiser heeft dan meer tijd nodig. Bij emotionele reacties moet hem een pauze gegeven worden.
6. Eiser is tijdens zijn verblijf in het detentiecentrum via telehoren (VC) gehoord. Zowel de tolk als de contactambtenaar van verweerder bevonden zich tijdens het afnemen van het nader gehoor elders. In reactie op de grond dat deze wijze van horen onzorgvuldig is geweest, gelet op het advies van FMMU maar ook op de vaste gedragslijn van verweerder dat de vreemdeling in beginsel naar het aanmeldcentrum Schiphol wordt overgebracht (Vc, C1/2.10 vermeldt dat het uitgangspunt is dat de vreemdeling die in vreemdelingenbewaring zit wordt overgeplaatst naar aanmeldcentrum Schiphol), heeft verweerder in het bestreden besluit het volgende vermeld. Het detentiecentrum is een geschikte locatie om een asielaanvraag te behandelen. Niet is gebleken dat eiser in zijn belang is geschaad of dat onzorgvuldigheden hebben plaatsgevonden. Bovendien heeft eiser geen melding gemaakt van de pas in de zienswijze aangevoerde klachten. Verweerder stelt dat juist rekening is gehouden met de medische beperkingen van eiser omdat hij desgevraagd meermaals heeft bevestigd dat de gehoren goed zijn verlopen.
7. De rechtbank is van oordeel dat uit die motivering niet blijkt dat en op welke wijze bij het telehoren rekening is gehouden met het advies van het FMMU. Niet is gemotiveerd waarom ondanks telehoren, rekening kon worden met de door het FMMU genoemde punten. Ook is verweerder niet ingegaan op de stelling dat horen op het detentiecentrum afwijkt van het uitgangspunt is dat vreemdelingen worden overgeplaatst naar aanmeldcentrum Schiphol. Nergens blijkt uit dat de in het beleid (C1/2.10 Vc) genoemde factoren (zoals beschikbaarheid tolken en omstandigheden gelegen in de persoon van de vreemdeling) bij de beoordeling om eiser al dan niet te horen in het detentiecentrum zijn betrokken. Verweerder kan met de stelling in het bestreden besluit dat het detentiecentrum een geschikte locatie is om te horen en dat eiser desgevraagd heeft aangegeven dat de gehoren goed zijn verlopen, dan ook niet volstaan. Het beroep is reeds hierom gegrond.
8. Ook de beroepsgrond dat verweerder geen terugkeerbesluit en inreisverbod kon opleggen omdat eiser zich op dat moment buiten de EU bevond slaagt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Verweerder heeft eiser bij het bestreden besluit van 2 december 2021 een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd. De gemachtigde van eiser heeft verweerder daarvoor, op
26 november 2021 (gedingstuk 14), laten weten dat eiser de EU had verlaten, nadat de vreemdelingendetentie van eiser eindigde op 17 november 2021. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser meegedeeld wel telkens contact met eiser te hebben onderhouden, ook na zijn vertrek. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat eiser volgens verweerders systeem met onbekende bestemming is vertrokken per 28 november 2021, dus ook die melding dateert van voor het bestreden besluit. In het bestreden besluit is verweerder niet ingegaan op het bericht van 26 november 2021, waarin melding is gemaakt van het vertrek van eiser uit de EU. Slechts is daarin vermeld dat in de zienswijze niets tegen het voornemen om een terugkeerbesluit en inreisverbod op te leggen is aangevoerd.
9. Nu gelet op wat hiervoor is overwogen aannemelijk is dat eiser zich op het moment waarop het bestreden besluit is genomen buiten de EU bevond, kon hem geen terugkeerbesluit worden opgelegd. Gelet op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, en artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000, mag slechts een inreisverbod worden uitgevaardigd indien ook een terugkeerbesluit is genomen. Nu het terugkeerbesluit voor vernietiging in aanmerking komt, mocht geen inreisverbod worden uitgevaardigd.
10. De verwijzing ter zitting door verweerder naar de uitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2021:89) geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, nu in die uitspraak, anders dan in dit geval, de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit niet in geschil was.
11. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het bestreden besluit om meerdere redenen gebrekkig is. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De aard van de gebreken maakt dat de rechtbank geen mogelijkheid ziet het geschil definitief te beslechten. Verweerder moet opnieuw op de aanvraag van eiser beslissen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, een termijn van twaalf weken na bekendmaking van de uitspraak.
12. Verweerder wordt op na te melden wijze in de proceskosten veroordeeld.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen twaalf weken na bekendmaking van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.