ECLI:NL:RBDHA:2022:2233
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en strijd met de goede procesorde
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres ontving een loongerelateerde uitkering op basis van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA), maar deze werd per 25 december 2018 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. In een later besluit van 17 april 2020 heeft het UWV het bezwaar van een derde-partij gegrond verklaard en de WIA-uitkering van eiseres beëindigd per 29 mei 2020. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2021 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV en de derde-partij. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om het UWV in de gelegenheid te stellen te reageren op de belanghebbendheid van de derde-partij. Na het sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank de zaak beoordeeld. De rechtbank overweegt dat het UWV zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld.
De rechtbank concludeert dat de WIA-uitkering van eiseres ten onrechte per 29 mei 2020 is beëindigd, omdat de nieuw geduide functies niet zijn aangezegd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en stelt de beëindiging van de WIA-uitkering vast op 18 juni 2020. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.