ECLI:NL:RBDHA:2022:2233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
20/5270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en strijd met de goede procesorde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres ontving een loongerelateerde uitkering op basis van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA), maar deze werd per 25 december 2018 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. In een later besluit van 17 april 2020 heeft het UWV het bezwaar van een derde-partij gegrond verklaard en de WIA-uitkering van eiseres beëindigd per 29 mei 2020. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2021 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV en de derde-partij. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om het UWV in de gelegenheid te stellen te reageren op de belanghebbendheid van de derde-partij. Na het sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank de zaak beoordeeld. De rechtbank overweegt dat het UWV zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld.

De rechtbank concludeert dat de WIA-uitkering van eiseres ten onrechte per 29 mei 2020 is beëindigd, omdat de nieuw geduide functies niet zijn aangezegd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en stelt de beëindiging van de WIA-uitkering vast op 18 juni 2020. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5270

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. drs. E.C. Spiering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Nobel)
en

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Stichting Cedrah, te Barendrecht

(gemachtigde: M. den Hartog).

Procesverloop

In het besluit van 25 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de loongerelateerde uitkering die eiseres ontving op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering per 25 december 2018.
In het besluit van 17 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van derde-partij tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en beslist dat de WIA-uitkering van eiseres wordt beëindigd per 29 mei 2020.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2021 door middel van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om een reactie te overleggen ten aanzien van de belanghebbendheid en het procesbelang van derde-partij.
Op 1 november 2021 heeft de rechtbank de reactie van verweerder van 28 oktober 2021 ontvangen. Deze reactie is in afschrift naar eiseres toegezonden.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt op de eerste plaats dat zij, nu eiseres geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de derde-partij te verstrekken, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken teneinde te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was laatstelijk werkzaam als gastvrouw bij derde-partij voor ongeveer 20 uur per week. Aan haar is per 10 maart 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. In het primaire besluit is de loongerelateerde WGA-uitkering per 25 december 2018 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
3.1.
Derde-partij heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Derde-partij heeft hierbij aangegeven dat verweerder geen actueel beeld van de functionele mogelijkheden van eiseres heeft. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder eiseres verzekeringsgenees-kundig en arbeidsdeskundig onderzocht.
3.2.
Per brief van 19 september 2019 heeft verweerder eiseres, naar aanleiding van de onder 3.1. genoemde onderzoeken, mededeling gedaan van het voornemen tot wijziging van het primaire besluit in die zin dat eiseres geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van derde-partij gegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. Aan het bestreden besluit liggen de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag. De WIA-uitkering van eiseres is, zes weken na de dag waarop het bestreden besluit is bekendgemaakt, beëindigd per 29 mei 2020.
5. Eiseres voert aan dat geduide functies niet zijn aangezegd. Bovendien acht zij de functies van papierwarenmaker en samensteller niet passend, gelet op de beperkingen zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekerings-artsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegen-strijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
7.2.
De primaire arts heeft eiseres op 1 februari 2019 op het spreekuur gezien. Hij heeft eiseres medisch onderzocht en dossierstudie verricht. De primaire arts heeft van zijn bevindingen op 26 februari 2019 een rapport opgesteld, gecontrasigneerd door een verzekeringsarts. De primaire arts stelt vast dat eiseres medisch objectiveerbare beperkingen heeft ten aanzien van het sociaal en persoonlijk functioneren. Deze zijn ten opzichte van eerdere beoordelingen afgenomen, maar eiseres kan haar functie nog niet volledig uitoefenen. De beperkingen van eiseres zijn vastgelegd in een FML die ziet op 26 juni 2018, de datum waarop eiseres heeft aangegeven dat haar gezondheid is verbeterd en een FML die van toepassing is per 25 december 2018.
7.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts b&b op 4 maart 2020 een rapport uitgebracht. Daartoe heeft hij dossieronderzoek verricht en eiseres op het spreekuur van diezelfde dag medisch onderzocht. Ook is de door eiseres overgelegde informatie van de behandelend sector bij het medisch oordeel betrokken. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen aanleiding is om de beslissing van de primaire arts te herzien. Hij constateert dat de belastbaarheid van eiseres vanaf augustus 2019 is afgenomen. De toegenomen beperkingen zijn vastgelegd in een FML die geldt vanaf 1 augustus 2019. De verwachting is dat de beperkingen niet duurzaam zijn en dat eiseres na behandeling en revalidatie minstens weer op het niveau terugkeert van de eerdere FML die zag op 25 december 2018.
7.4.
Eiseres heeft hier in haar beroepschrift noch ter zitting gronden tegen aangevoerd. De rechtbank onderschrijft dan ook de medische grondslag van het besluit.
8.1.
De primaire arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 27 februari 2019 voor eiseres de functies medewerker postverzorging (intern) (SBC-code 315140), samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130), productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (SBC-code 111172) geduid en als reservefuncties inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) en medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten (SBC-code 111010) geduid. De primaire arbeidsdeskundige heeft vervolgens berekend dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres per 26 juni 2018 14,14% is en per 25 december 2018 18,53%.
8.2.
Aan de hand van de aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige b&b heeft in de rapportage van 1 april 2020 de door de primaire arbeidskundige geduide functies van medewerker postverzorging, productiemedewerker voedingsindustrie en inpakker (handmatig) niet geschikt bevonden en laten vervallen. Hij heeft voor eiseres de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 11180), papierwarenmaker, dozenmaker, kartonnagewerker (SBC-code 268040) en samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) geduid en als reservefunctie medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten (SBC-code 111010). De arbeidsdeskundige b&b heeft vervolgens berekend dat het arbeidsongeschiktheids-percentage van eiseres per 1 augustus 2019 30,43% is. Dit betekent dat eiseres met de geduide functies meer dan 65% van het loon kan verdienen dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
8.3.
Eiseres stelt dat de functie van papierwarenmaker niet passend voor haar is, omdat er een certificaat gehaald moet worden. Niet is duidelijk of dit ook in deeltijd mogelijk is, rekening houdende met de maximaal vier uur per dag die eiseres belastbaar is. Hetzelfde geldt voor de functie van samensteller. Aangezien daar een opleiding van twee uur gevolgd moet worden, ligt de belasting in die functie ook hoger dan vier uur per dag.
8.4.
Naar aanleiding van deze beroepsgronden heeft de arbeidsdeskundige b&b op 15 september 2020 een aanvullend rapport uitgebracht. Daarin merkt hij op dat de beschrijving van de functie van papierwarenmaker een onjuistheid bevat in die zin dat het moeten behalen van een certificaat niet aan de orde is, tenzij men wil doorstromen naar een hogere functie. Er is dan ook geen overschrijding op dit punt. De opleiding van twee uur die gevolgd moet worden bij de functie van samensteller betreft een eenmalige opleiding die tijdens werktijd gevolgd kan worden. Gelet op het feit dat het gaat om een eenmalige opleiding en dus zeer incidentele piekbelasting betreft, zou deze bovendien ook buiten werktijd plaats mogen vinden, aangezien dat binnen de vastgestelde belastbaarheid valt.
8.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze toelichting en dus aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies.
8.6.
Verweerder heeft ter zitting erkend dat de nieuw geduide functies niet zijn aangezegd en dat er een beëindigingstermijn van twee maanden en een dag gehanteerd had moeten worden. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om zelf in de zaak te voorzien. De WIA-uitkering van eiseres had twee maanden en een dag na 17 april 2020, dus op 18 juni 2020, beëindigd moeten worden. Dat betekent dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit op dit punt wordt vernietigd en door de rechtbank zelfvoorziend wordt aangepast.
9. Ter zitting heeft eiseres voor het eerst aangevoerd dat derde-partij geen procesbelang heeft c.q. geen belanghebbende zou zijn. De rechtbank acht dit in strijd met de goede procesorde. Niet gebleken is dat eiseres deze grond niet eerder naar voren heeft kunnen brengen. De beroepsgrond kan daarbij niet leiden tot een gegrondverklaring van het beroep, nu verweerder te allen tijde zelf bevoegd is om een herbeoordeling te verrichten. De beroepsgrond blijft daarom buiten bespreking.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de WIA-uitkering van eiseres per 29 mei 2020 is beëindigd;
- beëindigt de WIA-uitkering van eiseres per 18 juni 2020, laat de rechtsgevolgen van het besluit voor het overige in stand en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.