ECLI:NL:RBDHA:2022:2251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
NL21.16324
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en procesbelang in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij zijn asielaanvraag in de verlengde procedure was ingewilligd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De gemachtigde van de staatssecretaris was afwezig.

De rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of eiser procesbelang had bij zijn beroep, nu hem al een asielvergunning was verleend. De rechtbank concludeerde dat de verleende verblijfsvergunning niet onder voorbehoud was verleend, en dat eiser daarom geen procesbelang had. De rechtbank oordeelde dat de asielvergunning onvoorwaardelijk was verleend en dat er geen aanleiding was om door te procederen voor de a-grond, aangezien de b-grond al was gehonoreerd.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de door eiser opgeworpen vragen over de motivering van de staatssecretaris niet leidden tot een ander oordeel over het procesbelang. Eiser had geen belang bij het doorprocederen, omdat de vergunning al was verleend. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en wees een proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd aangegeven dat tegen deze uitspraak hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16324
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

ProcesverloopBij besluit van 11 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2022 op zitting behandeld te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Helmand. Verder was aanwezig [Naam 2] van Nidos. De gemachtigde van verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Ambtshalve moet worden beoordeeld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep, nu verweerder hem al een asielvergunning heeft verleend.
2. Anders dan eiser betoogt, is zijn verblijfsvergunning niet onder voorbehoud verleend. Hij ontleent hieraan dan ook geen procesbelang. In het bestreden besluit is immers onvoorwaardelijk beslist dat de vergunning wordt verleend met ingang van 21 februari 2020 en geldig is tot 25 februari 2025. Deze zaak is om die reden niet vergelijkbaar met de zaak waarin deze rechtbank en zittingsplaats op 15 juni 2021 uitspraak heeft gedaan. [2] Dat verweerder in de motivering van het bestreden besluit heeft opgenomen dat eventueel een herbeoordeling van de aanspraak op een verblijfsvergunning asiel zal plaatsvinden na afloop van het besluit- en vertrekmoratorium voor Afghanistan, maakt niet dat sprake is van een inwilliging onder voorbehoud. Een dergelijke herbeoordeling kan namelijk ook bij andere (definitieve) besluiten plaatsvinden.
3. Eiser ontleent ook geen procesbelang aan de door hem opgeworpen vraag of verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat het geloofwaardig bevonden element uit eisers asielrelaas niet te herleiden is tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag of de Kwalificatierichtlijn. Uit vaste jurisprudentie volgt namelijk dat ervan moet worden uitgegaan dat niet kan worden doorgeprocedeerd voor de a-grond, als er al een asielvergunning is verleend op de b-grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw. Met andere woorden: er is geen belang om daarvoor door te procederen. Dit belang kan wel ontstaan als de vergunning op enig moment wordt ingetrokken of niet wordt verlengd. Op dat moment zal ook een oordeel gevraagd kunnen worden aan de rechter over het feit dat verweerder geen vergunning op de a-grond heeft willen verlenen en over de motivering van die beslissing. [3] Ter zitting heeft eiser een beroep gedaan op het arrest Torubarov. [4] Dat arrest gaat over de bevoegdheid van de rechter om te treden in de beslissing van de nationale asielautoriteit; die beslissing leidt niet tot een ander oordeel over het procesbelang van eiser.
4. Nu geen sprake is van procesbelang, is het beroep niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2022 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.W. van Loon, griffier, en verder openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Bijvoorbeeld: de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1625.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 juli 2019, ECLI:EU:C:2019:626.