Op 14 februari 2022 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder, de minister van Infrastructuur en Waterstaat, op zijn verzoek van 1 september 2021 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank heeft verweerder op 15 februari 2022 verzocht om binnen twee weken te bevestigen of de termijn voor het nemen van een besluit was verstreken. Verweerder heeft hierop gereageerd met een brief op 25 februari 2022, waarin hij meedeelde dat de beslistermijn was verstreken.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek kan worden gesloten indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Tevens stelt de rechtbank vast dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat er geen termijn is verbonden aan het indienen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank concludeert dat de beslistermijn op grond van de Wob is verstreken en dat eiser verweerder op 20 januari 2022 in gebreke heeft gesteld. Gelet op deze feiten is het beroep ontvankelijk en is er sprake van overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank acht geen zitting noodzakelijk en verklaart het beroep kennelijk gegrond. Verweerder wordt opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het verzoek van eiser, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 15.000,-. Tevens dient verweerder het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.