ECLI:NL:RBDHA:2022:2271

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
22/1063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

Op 14 februari 2022 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder, de minister van Infrastructuur en Waterstaat, op zijn verzoek van 1 september 2021 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank heeft verweerder op 15 februari 2022 verzocht om binnen twee weken te bevestigen of de termijn voor het nemen van een besluit was verstreken. Verweerder heeft hierop gereageerd met een brief op 25 februari 2022, waarin hij meedeelde dat de beslistermijn was verstreken.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek kan worden gesloten indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Tevens stelt de rechtbank vast dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat er geen termijn is verbonden aan het indienen van beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank concludeert dat de beslistermijn op grond van de Wob is verstreken en dat eiser verweerder op 20 januari 2022 in gebreke heeft gesteld. Gelet op deze feiten is het beroep ontvankelijk en is er sprake van overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank acht geen zitting noodzakelijk en verklaart het beroep kennelijk gegrond. Verweerder wordt opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het verzoek van eiser, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 15.000,-. Tevens dient verweerder het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1063

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder.

Procesverloop

Op 14 februari 2022 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn verzoek van 1 september 2021 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij brief van 15 februari 2022 heeft de rechtbank verweerder, onder andere, verzocht, binnen twee weken na de dagtekening van de brief, mede te delen of de termijn waarbinnen in deze procedure een besluit moet worden genomen is verstreken. Hierop heeft verweerder bij brief van 25 februari 2022 gereageerd.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wob beslist het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de beslissing voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.
5. Verweerder heeft bij brief van 25 februari 2022 meegedeeld dat de beslistermijn is verstreken.
6. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wob is verstreken.
7. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser verweerder op 20 januari 2022 heeft meegedeeld dat verweerder in gebreke is.
8. Gelet op het vorenstaande is het beroep ontvankelijk en is sprake van overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank acht geen onderzoek ter zitting noodzakelijk en zal met toepassing van artikel 8:54 van de Awb het beroep kennelijk gegrond verklaren.
9. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb zal de rechtbank, gezien de argumenten van verweerder in zijn brief van 25 februari 2022, verweerder opdragen binnen een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het verzoek te nemen.
10. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
12. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op, binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak, alsnog een besluit te nemen op het verzoek van eiser van 1 september 2021;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
F.J. Leegstraten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 van de Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.