ECLI:NL:RBDHA:2022:2321
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F. Lavell, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze procedure, heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op grond van de Dublinverordening, waarbij Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Verweerder had op 24 augustus 2021 een overnameverzoek naar Spanje gestuurd, maar Spanje had hier niet tijdig op gereageerd, waardoor het claimakkoord op 9 september 2021 was vastgesteld.
Tijdens de zitting op 1 februari 2022 is eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen. Verweerder was wel vertegenwoordigd. De rechtbank overwoog dat eiser sinds 14 oktober 2021 met onbekende bestemming was vertrokken en dat er geen contact meer was tussen eiser en zijn gemachtigde. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen procesbelang meer had bij de asielaanvraag, aangezien hij niet had laten weten dat hij nog prijs stelde op de bescherming in Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser dan ook niet-ontvankelijk.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.