ECLI:NL:RBDHA:2022:2321

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
NL22.884
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F. Lavell, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze procedure, heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op grond van de Dublinverordening, waarbij Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Verweerder had op 24 augustus 2021 een overnameverzoek naar Spanje gestuurd, maar Spanje had hier niet tijdig op gereageerd, waardoor het claimakkoord op 9 september 2021 was vastgesteld.

Tijdens de zitting op 1 februari 2022 is eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen. Verweerder was wel vertegenwoordigd. De rechtbank overwoog dat eiser sinds 14 oktober 2021 met onbekende bestemming was vertrokken en dat er geen contact meer was tussen eiser en zijn gemachtigde. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen procesbelang meer had bij de asielaanvraag, aangezien hij niet had laten weten dat hij nog prijs stelde op de bescherming in Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser dan ook niet-ontvankelijk.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.884
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. F. Lavell),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2022. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 24 augustus 2021 een overname verzoek naar Spanje verstuurd. Spanje heeft hier niet tijdig op gereageerd, waardoor het (fictieve) claimakkoord op 9 september 2021 is komen vast te staan.
2. De rechtbank overweegt als volgt. Als eiser een asielaanvraag in Nederland heeft gedaan en met onbekende bestemming is vertrokken zonder verweerder te laten weten waar hij verblijft, moet er in beginsel vanuit gegaan worden dat eiser geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dat is alleen anders als de gemachtigde laat weten dat hij nog contact met zijn cliënt onderhoudt en dat deze nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert namelijk dat de gemachtigde van eiser weet waar hij verblijft en met hem contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Raad van State van 22 februari 2019.3
3. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de informatie van het Coa en de Vreemdelingenpolitie dat eiser sinds 14 oktober 2021 met onbekende bestemming is vertrokken. Uit het dossier blijkt niet dat er nog contact is tussen eiser en zijn gemachtigde. Er is ook geen reactie gekomen op het verweerschrift, waarin verweerder concludeert dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat er daarom geen procesbelang meer is. Eiser en zijn gemachtigde zijn verder niet ter zitting verschenen om een nadere toelichting te geven. Gelet op deze omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nl. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
07 februari 2022

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.