ECLI:NL:RBDHA:2022:234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
AWB 21/7508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening teruggave paspoort in bestuursrechtelijke procedure

Op 12 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die in afwachting was van een beslissing op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning, verzocht om de teruggave van zijn paspoort. Het paspoort was op 8 september 2021 in bewaring genomen door de Korpschef. Verzoeker had op 14 oktober 2021 de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) verzocht om zijn paspoort terug te geven, maar dit verzoek werd geweigerd. Hiertegen maakte hij bezwaar en vroeg hij op 23 december 2021 om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 6 januari 2022 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker slechts een tijdelijk procedureel rechtmatig verblijf had en dat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was. Verzoeker had zijn spoedeisend belang bij de teruggave van het paspoort niet aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd en dat de informatie van verweerder over de mogelijkheid om het originele paspoort te tonen, geloofwaardig was. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, in aanwezigheid van griffier mr. B. Tijssen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/7508

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Per e-mail van 14 oktober 2021 heeft verzoeker de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), verzocht om zijn paspoort, dat op 8 september 2021 in bewaring is genomen door de Korpschef, aan hem terug te geven.
Per e-mail van 14 oktober 2021 heeft de regievoerder van de DT&V geweigerd het paspoort aan hem terug te geven.
Verzoeker heeft op 23 oktober 2021 tegen deze weigering bezwaar gemaakt.
Hij heeft op 23 december 2021 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 januari 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank op 6 januari 2022 een e-mailbericht van 6 januari 2022 van verweerder ontvangen over toezending van het paspoort aan de gemachtigde van verzoeker.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter stelt eerst vast dat het tijdelijk in bewaring nemen van het paspoort op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) gelijk dient te worden gesteld met een besluit.
3. Verzoeker stelt dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd het paspoort aan hem terug te geven omdat hij rechtmatig verblijf heeft. Verweerder heeft hem bij besluit van 12 oktober 2021 voorlopig uitstel van vertrek verleend in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw. Bij brief van diezelfde datum heeft verweerder hem bovendien te kennen gegeven dat hij een verblijfssticker kan ophalen bij het IND-loket. Gelet hierop mocht verzoeker erop vertrouwen dat hij zijn paspoort met onmiddellijke ingang zou terugontvangen. Bij besluit van 9 december 2021 is zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen echter bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend waardoor hij in afwachting van de beslissing op dit verzoek rechtmatig verblijf heeft
.Bovendien heeft hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking arbeid als zelfstandige ingediend. Ook hieraan ontleent hij rechtmatig verblijf. Hij heeft zijn paspoort in het dagelijkse leven nodig. Bovendien moet hij over zijn paspoort beschikken om aan zijn identificatieplicht te kunnen voldoen. Daarnaast heeft hij nog aangevoerd dat hij zijn paspoort nodig heeft om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen in het kader van een operatie voor een levensbedreigende aandoening.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker op dit moment slechts een tijdelijk procedureel verblijfsrecht heeft. Verzoeker heeft ook geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker de beslissingen op zijn verzoek om voorlopige voorziening in de artikel 64 Vw procedure en zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking arbeid als zelfstandige in Nederland mag afwachten maar niet over een verblijfsvergunning beschikt. Dat betekent dat slechts sprake is van een tijdelijk procedureel rechtmatig verblijf. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de weigering om het paspoort terug te geven evident onrechtmatig is.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker voorts zijn spoedeisend belang bij onmiddellijke teruggave van het paspoort niet aannemelijk gemaakt. Verzoeker heeft zijn stellingen niet onderbouwd. Zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, heeft verzoeker bij de inname van het paspoort een bewijs van inname ontvangen. Bovendien heeft verweerder hem, zoals toegezegd tijdens de zitting, na afloop van het onderzoek ter zitting een kopie van zijn paspoort verstrekt. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat het innamebewijs en de kopie van het paspoort in de praktijk niet als legitimatie worden geaccepteerd en dat hij hierdoor problemen heeft ondervonden dan wel zal ondervinden. Verweerder heeft ter zitting nog te kennen gegeven dat in het geval dat van verzoeker wordt verlangd dat hij zijn originele paspoort toont, hij een afspraak met het DT&V kan maken om onder begeleiding het originele document te tonen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan deze informatie van verweerder te twijfelen.
7. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr.L.E.M. Wilbers-Taselaar, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.