ECLI:NL:RBDHA:2022:2373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
NL22.3351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Somalische eiser. De eiser had op 28 februari 2022 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). Tegen dit besluit heeft de eiser beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 8 maart 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2022 behandeld in Breda, waar de eiser en de verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn enige beroepsgrond ter zitting heeft ingetrokken en dat er geen andere beroepsgronden zijn ingediend. De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en geconcludeerd dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel niet in strijd zijn met de wet. De rechtbank heeft daarbij de relevante termijnen van de Vw in acht genomen. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3351

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw opgelegd. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 8 maart 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft op 9 maart 2022 het onderzoek ter zitting geschorst met het verzoek aan verweerder om een ondertekende machtiging tot binnentreden aan het dossier toe te voegen. Op 9 maart 2022 heeft verweerder een nader stuk ingediend. Eveneens op 9 maart 2022 heeft eiser daarop gereageerd. Op 10 maart 2022 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1991 en de Somalische nationaliteit te bezitten.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb [2] , als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn enige, ter zitting aangevoerde, beroepsgrond heeft ingetrokken. Eiser heeft voor het overige geen beroepsgronden ingediend en daarmee ook niet geconcretiseerd, noch gemotiveerd, welke van de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd worden betwist.
5. De rechtbank is ten aanzien van de ambtshalve toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van oordeel dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd zijn met de wet. De termijnen van artikel 94, eerste, vierde en vijfde lid, van de Vw, zijn in acht genomen.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.