ECLI:NL:RBDHA:2022:243

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
SGR20/7110
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning proceskostenvergoeding na intrekking beroep om bijstandsaanvraag

In deze zaak hebben eisers, beiden woonachtig te [woonplaats], beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Gouda om een besluit te nemen op hun aanvraag om algemene bijstand. De aanvraag was op 11 juni 2020 ingediend, maar het college heeft pas op 14 december 2020 een besluit genomen, nadat eisers hun beroep hadden ingetrokken. Eisers hebben verzocht om een proceskostenvergoeding, maar het college heeft dit verzoek afgewezen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers op 10 november 2020 beroep hebben ingesteld omdat het college niet tijdig op hun aanvraag had beslist. Na het indienen van het beroep heeft het college alsnog op 14 december 2020 een besluit genomen, waarbij eisers met terugwerkende kracht bijstand is toegekend. De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, eisers recht hebben op een proceskostenvergoeding omdat het college hen tegemoet is gekomen door alsnog een besluit te nemen.

De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat eisers wisten dat het college op korte termijn een besluit zou nemen. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding toe en stelt deze vast op € 379,50, alsmede de vergoeding van het griffierecht van € 48,-. De uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, rechter, en is openbaar uitgesproken op 7 januari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7110
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2022 in de zaak tussen

1.1. [eiser 1] ,

2. [eiser 2] ,

beiden te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en
het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder
(gemachtigde: L. de Wit).
Procesverloop
Op 10 november 2020 hebben eisers beroep ingesteld vanwege de weigering van verweerder om een besluit te nemen op de aanvraag om algemene bijstand.
Op 14 december 2020 heeft verweerder een besluit genomen op de aanvraag om algemene bijstand.
Eisers hebben vervolgens het beroep ingetrokken en hebben gelijktijdig verzocht om een proceskostenvergoeding.
Verweerder heeft schriftelijk laten weten dat er geen reden is om proceskosten te vergoeden.
Overwegingen
1. Eisers hebben op 11 juni 2020 een e-mailbericht gestuurd naar het e-mailadres [e-mail] met het onderwerp “aanvraag algemene bijstand [eiser 1] ”. Bij het e-mailbericht was een aanvraagformulier voor algemene bijstand als bijlage gevoegd.
2. Op 26 augustus 2020 hebben eisers een ingebrekestelling verzonden. In het betreffende bericht maken eisers aanspraak op een dwangsom.
3. Op 4 september 2020 heeft verweerder een brief naar eisers verzonden. In de brief staat onder meer dat verweerder geen aanvraag heeft ontvangen van eisers. Ook verzoekt verweerder om nadere informatie met betrekking tot de wijze van indiening van de aanvraag, een kopie van de aanvraag en een ontvangstbevestiging van de aanvraag.
4. Eisers hebben op dit verzoek van verweerder niet gereageerd.
5. Bij besluit van 5 oktober 2020 heeft verweerder vervolgens geweigerd een dwangsom toe te kennen aan eisers. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Bij het bezwaarschrift hebben eisers het e-mailbericht van 11 juni 2020 (zie overweging 1) gevoegd.
6. Verweerder heeft vervolgens bij het besluit op bezwaar van 28 oktober 2020 het primaire besluit ingetrokken en alsnog een dwangsom toegekend.
7. Bij brief van 30 oktober 2020 heeft verweerder aan eisers gevraagd om voor 10 november 2020 nadere informatie te verstrekken met betrekking tot de aanvraag om een bijstandsuitkering. Op 9 november 2020 zijn door verweerder nadere stukken van eisers ontvangen.
8.Op 10 november 2020 hebben eisers beroep ingesteld tegen de weigering om een besluit te nemen op de aanvraag.
9. Bij besluit van 14 december 2020 heeft verweerder beslist op de aanvraag van 11 juni 2020 en eisers met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2020 bijstand toegekend.
10. Eisers hebben vervolgens het beroep ingetrokken en hebben gelijktijdig het verzoek gedaan om een proceskostenvergoeding.
11. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat eisers niet voor een proceskostenvergoeding in aanmerking komen.

12.De rechtbank overweegt als volgt.

12.1.
Op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, in het geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak worden veroordeeld in de proceskosten.
12.2.
Het is vaste rechtspraak dat er in ieder geval sprake is van tegemoetkomen als hangende de procedure tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog een besluit wordt genomen. Daar is in dit geval sprake van. Hangende het beroep van eisers d.d. 10 november 2020 heeft verweerder op 14 december 2020 alsnog een besluit genomen.
12.3.
Er bestaan uitzonderingen op deze hoofdregel, bijvoorbeeld als de betrokkene op het tijdstip waarop hij beroep instelde al wist dat het besluit op korte termijn zou worden genomen. De rechtbank ziet echter onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat deze situatie zich in deze zaak voordoet. Eisers hebben weliswaar, zoals verweerder heeft toegelicht, niet de geëigende weg gevolgd voor het aanvragen van algemene bijstand en op verzoek van verweerder nadere informatie gestuurd, maar daarmee is niet gezegd dat eisers wisten dat er op korte termijn een besluit zou worden genomen door verweerder. Verweerder heeft onvoldoende aangevoerd waaruit dit blijkt. In aanvulling hierop kent de rechtbank ook gewicht toe aan het feit dat verweerder heeft besloten om een dwangsom toe te kennen aan eisers omdat te laat op de aanvraag was beslist. Verweerder heeft zich dus op het standpunt gesteld dat hij te laat was met het nemen van een besluit en in verzuim was. Tegen deze achtergrond is begrijpelijk dat eisers beroep hebben ingesteld.
12.4.
Het verzoek wordt gelet op het voorgaande als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die eisers hebben gemaakt. Deze kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 0,5).
12.5.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41 van de Awb verplicht is het door eisers betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.
12.6.
Omdat het verzoek kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb maakt dat mogelijk.
Beslissing
De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, rechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.