ECLI:NL:RBDHA:2022:2430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
SGR 21/159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en geschiktheid voor eigen functie van schooldirectrice

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een schooldirectrice, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar WIA-uitkering. Eiseres had zich in 2016 ziekgemeld vanwege rug- en beenklachten en ontving sinds 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering. Het UWV beëindigde haar uitkering per 16 juni 2020, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres geschikt is voor haar eigen functie. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het UWV de belastbaarheid van eiseres niet correct hebben ingeschat. Eiseres heeft medische rapporten overgelegd die haar beperkingen onderbouwen, waaronder een rapport van een neuroloog en een pijnspecialist. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in staat is om haar functie als schooldirectrice uit te oefenen en dat het UWV de WIA-uitkering ten onrechte heeft beëindigd.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.518,- werden vastgesteld, en moest het UWV het griffierecht van € 49,- vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/159

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 15 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beëindigd per 16 juni 2020.
In het besluit van 2 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarbij stukken overgelegd.
Verweerder heeft een verweerschrift met bijlage ingediend.
Van eiseres zijn aanvullende stukken ontvangen, waarna van verweerder een brief met bijlage is ontvangen.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1
Eiseres, geboren [geboortedag] 1965, werkte als directrice op een basisschool (bij de Onderwijsstichting [stichting] te [vestigingsplaats] ) voor gemiddeld 38,12 uur per week. Op 17 februari 2016 heeft zij zich ziekgemeld in verband met rug- en beenklachten. In oktober 2016 is zij geopereerd aan kanaalstenose. Eiseres heeft vanaf september 2017 voor een bepaalde periode gedurende 15 uur per week deeltaken in haar eigen functie verricht in het kader van re-integratie. Dit heeft niet tot een volledige re-integratie geleid, maar tot beëindiging van haar dienstverband. Eiseres ontvangt sinds 14 februari 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering (Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) op grond van de Wet WIA. Het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft verweerder destijds – na een bezwaarprocedure – vastgesteld op 87,60%. Per 14 februari 2020 is deze uitkering omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA.
1.2
Op 10 december 2019 heeft eiseres aan verweerder meegedeeld dat haar gezondheid is verslechterd. Eiseres is vervolgens onderzocht door een verzekeringsarts van verweerder. De aangenomen beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 maart 2020. De arbeidskundige heeft vervolgens ook onderzoek gedaan. In zijn rapportage van 15 april 2020 vermeldt de arbeidskundige onder meer het volgende: “
Mevrouw Biljard is niet geschikt voor de maatgevende arbeid. Haar belastbaarheid ten opzichte van de belasting in de functie wordt overschreden door de combinatie van lopen en staan alsmede langdurig zitten met tijdens vergaderingen, presentaties of besprekingen en onvoldoende mogelijkheden om van houding te wisselen en dat is wel zeer van belang, zoals verzekeringsarts aangeeft ‘regelmatig vertreden dient mogelijk te zijn’.” De arbeidsdeskundige heeft vervolgens drie functies geduid en het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 29,95%. Dit is gebaseerd op het bedrag dat eiseres met de door de arbeidsdeskundige geduide functies kan verdienen. Omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft verweerder haar WIA-uitkering beëindigd per 16 juni 2020 (het primaire besluit).
1.3
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar uitkering. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een medisch onderzoek verricht. In zijn rapportage van 21 oktober 2020 komt de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie dat de primaire verzekeringsarts de belastbaarheid van eiseres goed heeft ingeschat. Wel geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep mee dat het vasthouden aan pauzes op gezette tijden gewaarborgd moet zijn in de geduide functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet na onderzoek in zijn rapportage van 2 november 2020 aanleiding om af te wijken van het standpunt van de primaire arbeidsdeskundige. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is eiseres per 1 april 2020 geschikt voor haar eigen werk. Subsidiair stelt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep na wijziging van twee van de drie geduide functies zich op het standpunt dat eiseres voor 35,58% arbeidsongeschikt is (op basis van de functies arbeidsdeskundige (SBC-code 721011), leidinggevend archivaris, bibliothecaris (SBC-code 753040), en baliemedewerker (service en info, SBC-code 315150).
1.4
Op 2 november 2020 heeft verweerder een brief gestuurd naar eiseres waarin staat dat hij voornemens is het bezwaar ongegrond te verklaren omdat eiseres geschikt is voor haar eigen werk. Eiseres heeft in reactie daarop aangegeven zich niet te kunnen vinden in het voornemen van verweerder. Nadat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarop op
30 november 2020 heeft gereageerd, heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard in het bestreden besluit. In verband met de gewijzigde motivering (ten opzichte van het primaire besluit) is de uitkering niet per 16 juni 2020 beëindigd, maar per
3 januari 2021.
1.5
In het verweerschrift handhaaft verweerder zijn standpunt, onder verwijzing naar aanvullende rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 juni 2021 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 25 juni 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep rapporteert op 4 februari 2022 nogmaals, in reactie op een door eiseres overgelegd (onder 3 genoemd) rapport. Ook dit rapport leidt niet tot een ander standpunt van verweerder.
Wat zijn de standpunten van partijen?
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres op de in geding zijnde datum in staat was haar eigen functie uit te oefenen en zij daarom per
3 januari 2021 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
3. Eiseres is het niet eens met verweerder en heeft in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres is verdergaand beperkt dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Verweerder houdt ten onrechte geen rekening met de lichamelijke reactie die optreedt na zitten en staan. Zij kan niet een hele werkdag zitten, onder meer vanwege de hersteltijd van 15 tot 20 minuten die nodig is telkens na twee uur zitten. Eiseres heeft haar medische beroepsgronden onderbouwd met een brief van dr. A.A. van der Plas (neuroloog) van 22 januari 2021, waarin onder meer is vermeld dat sprake is van progressieve pijn aan het rechterbeen, ondanks uitgebreide fysiotherapie en pijnbegeleiding en dat het evenwicht tussen draaglast en draagkracht moet worden hersteld. Ook is een brief van dr. E. Almaç (pijnspecialist) van 27 januari 2021 overgelegd. Daarin is vermeld dat sprake is van een failed back surgery syndroom, progressieve pijn aan het rechter been (L5 en S1 areaal bij status na kanaalverruiming L4-5, niet reagerend op invasieve en conservatieve maatregelen), dat eiseres door haar klachten is geïnvalideerd en dat neuromodulatie (beïnvloeding zenuwbanen met elektrische pulsen) als laatste optie is gekozen. Ook heeft eiseres in beroep een rapportage overgelegd van 17 januari 2022 van E.C. van der Eijk (verzekeringsarts – medisch adviseur van Triage, hierna: Van der Eijk), waarin Van der Eijk zich op het standpunt stelt dat eiseres op diverse items van de FML verdergaand beperkt is dan door de verzekeringsartsen van verweerder is aangenomen. Eiseres is het ook niet eens met het standpunt van verweerder dat zij in staat is om haar eigen functie kan uitvoeren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is eiseres geschikt voor haar eigen functie?
4.1
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering per 3 januari 2021 omdat zij in staat wordt geacht haar eigen functie als schooldirectrice te verrichten. Eiseres voert daartegen aan dat zij daartoe niet in staat is, hetgeen ook is gebleken toen zij in 2017 in haar eigen functie tevergeefs heeft geprobeerd te re-integreren.
4.2
Uit informatie van de behandelend sector blijkt dat op de datum in geding sprake is van progressieve pijn aan het rechterbeen na een operatie (failed back surgery syndroom), ondanks uitgebreide fysiotherapeutische behandeling en pijnbegeleiding. Daarnaast is sprake van artrose. De rechtbank stelt voorop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn onder 1.5 bedoelde rapportage van 16 juni 2021 uitsluitend de klachten van artrose noemt. Of de andere klachten zijn meegewogen, valt uit die rapportage niet op te maken.
4.3
De rechtbank overweegt verder dat de arbeidsdeskundige in zijn onder 1.2 bedoelde rapportage van 15 april 2020 vermeldt dat en waarom de eigen functie van eiseres niet passend is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep meldt in afwijking daarvan in zijn onder 1.3 bedoelde rapportage van 2 november 2020 dat eiseres primair geschikt is voor haar eigen functie, omdat zij niet beperkt is voor zitten, mits zij kan vertreden. Niet valt in te zien hoe de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep tot een tegengestelde conclusie over de mogelijkheid van vertreden in de functie van eiseres kan komen, zonder dat er nieuwe informatie over die functie of de beperkingen van eiseres beschikbaar is. Reeds hierom is het standpunt van verweerder dat vertreden in de eigen functie mogelijk is, en dat de eigen functie daarmee passend is, onvoldoende gemotiveerd. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat vertreden niet telkens mogelijk is, omdat het storend is de werkzaamheden (zoals presentaties of vergaderingen, besprekingen met ouders of beoordelingen van docenten in de klas) te onderbreken. Verweerder is daarop niet ingegaan. De enkele stelling dat arbo-regels ook vereisen dat zittend (beeldscherm)werk om de twee uur wordt onderbroken, maakt niet dat verondersteld kan worden dat eiseres vanwege haar (pijn)klachten regelmatig en in de benodigde mate kan vertreden. Verder is ter zitting besproken dat uit het dossier blijkt dat drie uur zitten tijdens het werk per dag (bij bijvoorbeeld vergaderingen of presentaties) voor kan komen en dat dit ook aaneengesloten kan zijn. Niet duidelijk is hoe zich dit verhoudt tot de FML waarin is uitgegaan van twee uur achtereen kunnen zitten.
5. Het beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit moet voor zover dat is gebaseerd op het (primaire) standpunt van verweerder dat eiseres geschikt is voor eigen werk, worden vernietigd. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat als het primaire standpunt van verweerder geen stand houdt, subsidiair het standpunt wordt ingenomen dat eiseres 35,58% arbeidsongeschikt is en haar op basis daarvan een WIA-uitkering moet worden toegekend. Om het geschil zoveel mogelijk finaal te beslechten zal de rechtbank hierna dit subsidiaire standpunt beoordelen.
Is eiseres geschikt voor de geduide functies?
6.1
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de onder 1.3 bedoelde rapportage van 2 november 2020 vermeld dat eiseres de in die rapportage geduide functies kan uitvoeren en zij op grond daarvan 35,58% arbeidsgeschikt is. De rechtbank begrijpt de beroepsgronden van eiseres zo dat zij betoogt dat ook deze functies niet geschikt voor haar zijn omdat haar belastbaarheid niet goed is vastgesteld in de FML van 17 maart 2020.
6.2
De grond dat haar belastbaarheid niet goed is vastgesteld heeft eiseres onderbouwd met de onder 3 bedoelde rapportage van Van der Eijk. Van der Eijk heeft in deze rapportage vermeld dat eiseres meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen van verweerder is aangenomen. Zo heeft hij onder meer toegelicht dat eiseres met betrekking tot zitten tot de normaalwaarde van twee uur in staat wordt geacht, mits zij de mogelijkheid heeft tot verzitten en/of vertreden én zij nadien gedurende een periode van 15 tot 20 minuten een andere houding kan aannemen. Dit baseert hij op informatie van het Spine en Joint Centre in Rotterdam, waar eiseres onder behandeling is geweest en het advies kreeg om 15 tot 20 minuten te liggen na elke actieve periode van 2 uur. Daarom kan zij ook niet in staat worden geacht om vrijwel de gehele werkdag te zitten en had er dus een beperking aangenomen moeten worden op het item ‘zitten tijdens het werk’. Daarnaast moet er een toilet in de nabijheid van de werkplek zijn, had eiseres beperkt geacht moeten worden voor (beroepsmatig) chauffeuren, alsook functies die met een verhoogd risico gepaard gaan. Verder ziet Van der Eijk aanleiding voor beperkingen op ‘frequent buiten tijdens het werk’, ‘tillen en dragen’, ‘het maken van schroefbewegingen met hand en arm’ en ‘knijp-/ grijpkracht’. Ook moet eiseres ‘beperkt’ in plaats van ‘licht beperkt’ worden geacht voor staan tijdens het werk. Een urenbeperking acht Van der Eijk niet nodig.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat Van der Eijk op navolgbare wijze en voldoende gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat eiseres meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen van verweerder is aangenomen.
6.4
De enkele stelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat hij geen aanleiding ziet om het standpunt van Van der Eijk te laten prevaleren boven het standpunt van de primaire verzekeringsarts vindt de rechtbank onvoldoende. Temeer nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres – in tegenstelling tot Van der Eijk – niet heeft gezien op een spreekuur. Daarom is ook het subsidiaire standpunt van verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Daar komt nog bij dat ter zitting is besproken dat - en partijen zijn het hierover eens - de datum in geding ten onrechte is vastgesteld op 1 april 2020. Dat had 3 januari 2021 (datum beëindiging uitkering) moeten zijn. Dat brengt met zich dat het in november 2020 bij eiseres vastgestelde Syndroom van Tietze dateert van vóór de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn onder 1.5 genoemde rapportage van 4 februari 2022 ten onrechte vermeld dat deze aandoening dateert van na de datum in geding. Ook dit zal verweerder moeten betrekken in een nader onderzoek.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank heeft onvoldoende informatie om zelf in de zaak te voorzien. Daarom zal de rechtbank verweerder opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De vergoeding wordt daarvan met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt
€ 1.518,-. Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- vergoeden.
9. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten van de deskundige in verband met de onder 3 bedoelde rapportage. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en artikel 8:36, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt de vergoeding van kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wts) en het daarop gebaseerde Besluit tarieven in strafzaken (Bts). Daarbij wordt uitgegaan van een uurtarief van € 134,04, vermeerderd met 21% omzetbelasting. Eiseres heeft een gespecificeerde factuur overgelegd van € 4.126,72 van 17 januari 2022. Verweerder heeft zich hierover nog niet uit gelaten. Verweerder dient dat in het nieuw te nemen besluit te doen en dient daarin het toe te kennen bedrag te vermelden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.