ECLI:NL:RBDHA:2022:2431

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
SGR 21/197
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser. Eiser, die sinds 2012 een WIA-uitkering ontvangt, heeft in 2019 een herbeoordeling aangevraagd. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de belastbaarheid van eiser is gewijzigd en heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 39,30%. In een later besluit is dit percentage verder verlaagd naar 33,17%, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering per 26 december 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank concludeert dat eiser geschikt is voor de geduide functies en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat de medische beoordeling onjuist is, wat niet is gebeurd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen en oordeelt dat de arbeidskundige beoordeling ook niet onzorgvuldig is geweest.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/197

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.J. Prins),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: B.V. [derde-partij] ,

te [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. F.A.M. Stegenga-Naus).

Procesverloop

In het besluit van 4 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de hoogte van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt, maar dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt in 39,30% per 19 november 2019.
In het besluit van 30 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de WIA-uitkering beëindigd per 26 december 2020, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage per 19 november 2019 is gewijzigd naar 33,17%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Van eiser zijn aanvullende stukken ontvangen op 1 maart 2022 en 7 maart 2022.
Derde-partij heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een schriftelijke reactie in te dienen.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgelezen, die na de zitting per mail naar de rechtbank en partijen is verzonden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser, geboren 1 januari 1979, is in 2010 uitgevallen voor zijn werk als snijder in een drukkerij. Vanaf 2010 is hij meerdere malen geopereerd aan de rechterarm (waarbij de rechter ellepijp is verkort). Daarna heeft hij langdurig zonder resultaat fysiotherapie gevolgd. In 2012/2013 is de ziekte van Ménière vastgesteld. Vanaf 28 september 2012 ontvangt eiser een WIA-uitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%. Op 15 november 2019 heeft derde-partij verweerder verzocht om een herbeoordeling uit te voeren. In dit verzoek heeft derde-partij opgemerkt dat de belastbaarheid van eiser sinds het toekennen van de WIA-uitkering niet is verbeterd en eiser daarom mogelijk in aanmerking komt voor een IVA-uitkering (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten).
2. Eiser is onderzocht door de verzekeringsarts. Blijkens de rapportage van
27 januari 2020 is de verzekeringsarts van oordeel dat eiser verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek. De aangenomen beperkingen heeft de verzekeringsarts vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
27 januari 2020.
3. Vervolgens heeft een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Volgens de rapportage van de arbeidsdeskundige van 27 februari 2020 is eiser niet geschikt voor de maatgevende arbeid (snijder drukkerij), maar zijn de volgende functies wel geschikt voor eiser: productiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043), textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel, SBC-code 111160), en parkeercontroleur (SBC-code 342022). Gelet op het bedrag dat eiser in deze functies kan verdienen, heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser vastgesteld op 39,30% (het primaire besluit). De WIA-uitkering wijzigt niet.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan. Hij komt in zijn rapportage van 12 oktober 2020 tot de conclusie dat de belastbaarheid van eiser goed is ingeschat door de primaire verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet echter wel aanleiding om af te wijken van het conclusie van de primaire arbeidsdeskundige. In de rapportage van 22 oktober 2020 acht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de volgende functies geschikt voor eiser: wikkelaar (nieuw en revisie, 267053), monteur printplaten (SBC-code 267051) en parkeercontroleur (SBC-code 342022). Als reservefunctie heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep geduid: winkelhulpkracht (SBC-code 111210). Gelet op het bedrag dat eiser in deze functies kan verdienen heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser vastgesteld op 33,17%. Omdat dit minder is van 35% heeft verweerder op 26 oktober 2020 een brief gestuurd naar eiser waarin staat dat hij voornemens is de WIA-uitkering van eiser te beëindigen, met inachtneming van een uitlooptermijn van twee maanden. Eisers reactie op het voornemen heeft verweerder niet tot een ander standpunt gebracht. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiser dan ook ongegrond verklaard en de WIA-uitkering van eiser beëindigd per
26 december 2020.
Het standpunt van verweerder
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser per 19 november 2019 voor 33,17% arbeidsongeschikt is en dat het recht van eiser op een WIA-uitkering per 26 december 2020 eindigt.
De beroepsgronden en de beoordeling door de rechtbank
Medische beoordeling
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiser om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is om een hogere mate van arbeids-ongeschiktheid aan te nemen.
7.1
Eiser betoogt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de rapportage van de primaire verzekeringsarts niet compleet is. Zo zijn daarin verschillende besproken onderwerpen niet opgenomen en heeft de arts zeer voorzichtig onderzoek naar de hand van eiser gedaan omdat hij bang was eiser pijn te doen. Daarom is volgens eiser niet nauwkeurig genoeg gekeken naar de beperkingen van de handbeweging.
7.2
De rechtbank kan niet vaststellen of tijdens het spreekuur op 16 januari 2020 onderwerpen zijn besproken die niet in de rapportage zijn opgenomen. Eiser heeft in beroep ook niet toegelicht welke informatie ontbreekt. Met betrekking tot het onderzoek aan de hand van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van
23 november 2020 terecht opgemerkt dat een verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet tot doel heeft pijngrenzen vast te stellen, maar de belastbaarheid. Verder blijkt uit de rapportage van de verzekeringsarts van 27 januari 2020 dat de pols/hand van eiser in het lichamelijk onderzoek is betrokken. Dat de verzekeringsarts in de beleving van eiser daarbij te voorzichtig te werk is gegaan kan de rechtbank evenmin vaststellen. Deze stelling leidt niet tot het oordeel dat het lichamelijk onderzoek onzorgvuldig is geweest.
8.1
Eiser betoogt daarnaast dat zijn belastbaarheid niet goed is ingeschat. Zo is hij meer/verdergaand beperkt in de rubrieken persoonlijk- en sociaal functioneren. Ook is eiser verdergaand beperkt in het handgebruik en kan hij niet lang lopen. Eiser is voor alledaagse handelingen sterk afhankelijk van zijn familie/broer. Verweerder gaat er ten onrechte vanuit dat de medische situatie is verbeterd ten opzichte van 2012. Ook heeft verweerder er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat eiser lijdt aan de ziekte van Ménière.
8.2
De rechtbank merkt in dit verband allereerst op dat verweerder eiser in 2012 100% arbeidsongeschikt heeft geacht omdat de arbeidskundige destijds geen geschikte functies kon duiden. Het is dus niet zo dat eiser in 2012 geen benutbare mogelijkheden had. Wel zijn in de FML van 27 januari 2020 de beperkingen van eiser iets anders ingeschat dan in de FML van 2 juli 2012. Uit de rapportage van 27 januari 2020 blijkt dat de verzekeringsarts zich daarbij heeft gebaseerd op de ontvangen informatie van behandelaren, het dossier van eiser en het onderzoek tijdens het spreekuur. Dat de verzekeringsarts op basis van eigen onderzoeksbevindingen (dat eiser bij het uit- en aankleden beide handen gebruikt bijvoorbeeld) de belastbaarheid van eiser (iets) anders heeft ingeschat dan tien jaar eerder, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen in de FML. De rechtbank acht in dat verband van belang dat uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiser in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en de beschikbare informatie in het dossier van eiser is kenbaar betrokken in de beoordeling.
8.3
Uit de medische stukken die eiser heeft overgelegd blijkt onder meer dat hij sinds 2010 meerdere keren is geopereerd aan zijn rechterpols, maar dat hij daaraan klachten blijft houden. Ook is eiser bekend met de ziekte van Ménière en gebruikt hij medicatie. De verzekeringsarts heeft voor al deze – te objectiveren – klachten beperkingen aangenomen in de FML van 27 januari 2020. Uit de medische stukken die eiser heeft overgelegd kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat deze beperkingen onvoldoende zijn. Daarnaast ziet een groot deel van de overgelegde stukken op de periode na de datum in geding (19 november 2019). In dat verband merkt de rechtbank nog het volgende op. Dat de handfysiotherapeut zich in de door eiser in beroep overgelegde brief van 3 januari 2021 op het standpunt stelt dat de rechterhand nauwelijks belastbaar is, leidt niet tot het oordeel dat de belastbaarheid van eiser op de datum in geding niet goed is ingeschat. Daarbij is van belang dat uit deze brief blijkt dat eiser door de huisarts is doorverwezen na een val in 2020. Voor zover eiser met de verklaringen van de psychiater (van 11 mei 2021) en de GZ-psycholoog (van 3 juni 2021) heeft willen onderbouwen dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen beperkingen hebben aangenomen in de rubrieken persoonlijk- en sociaal functioneren, overweegt de rechtbank dat ook deze behandelingen van na de datum in geding zijn en daarom niet tot de conclusie kunnen leiden dat de belastbaarheid niet goed is vastgesteld. Uit het gegeven dat eiser van 1 april 2021 tot en met 30 september 2021 is vrijgesteld van arbeidsverplichtingen met betrekking tot de uitkering die hij ontvangt op grond van de Participatiewet en hij met ingang van 1 januari 2022 ondersteuning krijgt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden afgeleid dat de zijn belastbaarheid niet goed is vastgesteld, nu ook deze gegevens zien op de periode na de datum in geding.
8.4
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank in de door eiser overgelegde medische stukken geen aanleiding om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. De daarvoor vereiste twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit ontbreekt.
Arbeidskundige beoordeling
9.1
Eiser betoogt dat de geduide functies niet geschikt voor hem zijn. De functies wikkelaar, monteur printplaten, winkelhulpkracht, productiemedewerker confectie (kleermaken) en productmedewerker machinaal inpakken overschrijden de belastbaarheid van eiser qua handgebruik. De functie parkeercontroleur is niet geschikt omdat eiser in die functie beide handen zou moeten gebruiken en hij vanwege de ziekte van Ménière niet in staat kan worden geacht surveillancerondes te lopen.
9.2
Het vertrekpunt bij de arbeidskundige beoordeling is de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. Voor zover eiser in zijn beroepschrift betoogt dat het onbegrijpelijk is dat functies worden geduid ondanks de door de primaire arbeidsdeskundige geconstateerde beperkingen, merkt de rechtbank op dat de arbeidskundige uitgaat van de beperkingen zoals opgenomen in de FML en dus niet zelfstandig beperkingen vaststelt. Verder blijkt uit de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
22 oktober 2020 dat de functies productiemedewerker confectie (kleermaken) en productiemedewerker machinaal inpakken niet bij de schatting zijn gebruikt wegens te weinig arbeidsplaatsen. Ook blijkt uit deze rapportage dat de functie winkelhulpkracht weliswaar is geduid, maar niet is gebruikt bij het berekenen van de resterende verdiencapaciteit van eiser. De gronden die eiser tegen het duiden van deze functies aanvoert leiden daarom – wat daar ook van zij – niet tot het oordeel dat de arbeidskundige beoordeling onjuist of onzorgvuldig is geweest.
9.3
Ten aanzien van de functies die wél zijn gebruikt bij het berekenen van de resterende verdiencapaciteit heeft eiser grotendeels dezelfde gronden aangevoerd als in de bezwaarschriften van 12 juni 2020 (met betrekking tot de functie parkeercontroleur) en
19 november 2020 (met betrekking tot de functies wikkelaar en monteur printplaten). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportages van 22 oktober 2020 en
27 november 2020 naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd waarom deze functies geschikt zijn voor eiser. Dat de functie parkeercontroleur niet geschikt is omdat eiser geen surveillancerondjes kan lopen, volgt de rechtbank niet. Nu er in de FML geen beperkingen zijn aangenomen waaruit blijkt dat eiser dit niet kan – en uitgaande van de juistheid van de FML – moet eiser in staat worden geacht om deze functie uit te oefenen.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Brand, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.