In deze zaak heeft eiser, die in december 2001 naar het buitenland is geëmigreerd, een beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Financiën. Eiser had verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens in het kader van een woonplaatsonderzoek, maar zijn verzoek werd door de Belastingdienst afgewezen. De rechtbank heeft op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser ontving op 26 september 2019 een vragenbrief van de Belastingdienst, wat leidde tot zijn verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens. De Belastingdienst verklaarde dat eiser niet voorkomt in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) en dat er slechts een memo was gevonden met zijn naam. Eiser betwistte deze afwijzing en stelde dat de Belastingdienst onvoldoende had gezocht in andere systemen.
De rechtbank overwoog dat het inzageverzoek van eiser niet alleen betrekking had op de FSV, maar ook op andere systemen van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst niet volstond met de mededeling dat eiser niet in de FSV voorkomt, maar ook moest onderzoeken of zijn gegevens in andere applicaties waren verwerkt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Belastingdienst omdat deze niet voldoende gemotiveerd was en verweerder opdragen om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,- en moest het betaalde griffierecht vergoeden.
De uitspraak benadrukt het recht van inzage onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de verplichtingen van de Belastingdienst om adequaat te reageren op verzoeken om inzage in persoonsgegevens. De rechtbank stelde dat de Belastingdienst niet kon volstaan met een beperkte zoekslag en dat er een bredere verkenning van de systemen nodig was.