ECLI:NL:RBDHA:2022:244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
SGR20/7826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure inzake bijzondere bijstand

In deze zaak, die werd behandeld door de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, het college van burgemeester en wethouders van Gouda, beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om een besluit te nemen op hun aanvraag om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand via bijzondere bijstand. De eisers hebben op 11 december 2020 beroep ingesteld, waarna verweerder op 15 december 2020 alsnog een besluit heeft genomen. Eisers trokken hun beroep in op 5 februari 2021, met het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot verdere juridische stappen.

De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert dat er sprake is van tegemoetkomen, aangezien verweerder tijdens de procedure alsnog een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn om van de hoofdregel af te wijken, en dat eisers niet konden weten dat er op korte termijn een besluit zou volgen.

De rechtbank heeft het verzoek van eisers om een proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van € 379,50 aan proceskosten. Tevens is verweerder verplicht om het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth en is openbaar uitgesproken op 7 januari 2022.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7826

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser 1],
[eiser 2] ,
beiden te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: L. de Wit).

Procesverloop

Op 11 december 2020 hebben eisers beroep ingesteld vanwege de weigering van verweerder om een besluit te nemen op de aanvraag om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand via de bijzondere bijstand.
Bij besluit van 15 december 2020 heeft verweerder alsnog een besluit genomen op de aanvraag.
Eisers hebben vervolgens bij brief van 5 februari 2021 het beroep ingetrokken met het gelijktijdige verzoek verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Op verzoek van de rechtbank om een reactie hierop heeft verweerder schriftelijk medegedeeld dat het verzoek dient te worden afgewezen.

Overwegingen

1. Eisers hebben op 6 augustus 2020 een e-mailbericht naar het e-mailadres [e-mail] gezonden met het onderwerp “aanvraag bijzondere bijstand [eiser 1] /gemeente Gouda”. Bij het e-mailbericht was onder meer een aanvraagformulier voor bijzondere bijstand gevoegd, ondertekend op 5 augustus 2020. De aanvraag betreft kosten die eisers hebben gemaakt voor rechtshulp.
2. Bij brief van 13 augustus 2020 heeft verweerder aan eisers laten weten dat er niet voldoende gegevens zijn overgelegd om de aanvraag te beoordelen. Het gaat onder meer om nota’s van de advocaat en nota’s van het betaalde griffierecht. In de brief heeft verweerder verder verzocht om informatie ten aanzien van een onroerende zaak, genaamd [onroerende goed] [nummer] , te [plaats] in Marokko. De achtergrond van dit verzoek was dat er een zaak bij de Centrale Raad van Beroep aanhangig was omtrent een besluit van verweerder van 11 december 2019 tot intrekking van bijstand in verband met de eigendom van onroerend goed van eisers. In de brief van 13 augustus 2020 is verder onder meer verzocht om de opeenvolgende bankafschriften van alle bankrekeningnummers in Nederland en in het buitenland over de periode vanaf de datum waarop de onroerende zaak is verkregen.
3. Bij e-mailbericht van 21 augustus 2020 is van de zijde van eisers op dit verzoek gereageerd. De verzochte nota’s zijn in de bijlage gevoegd. In het e-mailbericht wordt verder toegelicht dat de andere gegevens niet beschikbaar zijn, met de gemeente zijn besproken dan wel eerder zijn overgelegd.
4. Los van de aanvraag om bijzondere bijstand hebben eisers een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van algemene bijstand. Op 11 juni 2020 hebben eisers naar het e-mailadres [e-mail] een e-mailbericht gestuurd met het onderwerp “aanvraag algemene bijstand [eiser 1] ”. Op 26 augustus 2020 hebben eisers een ingebrekestelling verzonden waarin eisers aanspraak maken op een dwangsom. Op 4 september 2020 heeft verweerder een brief naar eisers verzonden, waarin onder meer staat dat verweerder geen aanvraag heeft ontvangen van eisers. In de brief wordt verder verzocht om nadere informatie met betrekking tot de wijze van indiening van de aanvraag, een kopie van de aanvraag en een ontvangstbevestiging van de aanvraag. Eisers hebben op dit verzoek niet gereageerd. Bij besluit van 5 oktober 2020 heeft verweerder vervolgens geweigerd een dwangsom toe te kennen aan eisers. Bij het bezwaarschrift, gericht tegen het afwijzende besluit van 5 oktober 2020, hebben eisers het e-mailbericht van 11 juni 2020 gevoegd. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 28 oktober 2020 alsnog een dwangsom toegekend. Bij brief van 30 oktober 2020 heeft verweerder aan eisers gevraagd om voor 10 november 2020 nadere informatie te verstrekken met betrekking tot de aanvraag om algemene bijstand.
5. Op 2 november 2020 heeft verweerder voor de aanvraag om bijzondere bijstand eisers verzocht om uiterlijk 12 november 2020 te overleggen: de opeenvolgende bankafschriften van alle bankrekeningnummers in Nederland en in het buitenland vanaf de datum waarop eisers het onroerend goed in handen hebben gekregen tot en met 31 oktober 2020.
6. Op 9 november 2020 hebben eisers nadere stukken overgelegd, zowel met betrekking tot de algemene bijstand als de bijzondere bijstand.
7. Op 10 november 2020 hebben eisers beroep ingesteld tegen de weigering om een aanvraag te nemen op de aanvraag om algemene bijstand.
8. Op 11 december 2020 hebben eisers beroep ingesteld tegen de weigering om een aanvraag te nemen op de aanvraag om bijzondere bijstand.
9. Bij besluit van 14 december 2020 heeft verweerder beslist op de aanvraag om algemene bijstand. Aan eisers is met terugwerkende kracht vanaf 1 mei 2020 bijstand toegekend.
10. Bij besluit van 15 december 2020 heeft verweerder beslist op de aanvraag om bijzondere bijstand en deze aanvraag deels toegewezen. Eisers hebben vervolgens het beroep ingetrokken en gelijktijdig het verzoek gedaan om een proceskostenvergoeding.
11. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat er geen reden is om proceskosten te vergoeden.
12. Bij uitspraak van 12 januari 2022 (zaaknummer SGR 20/7110) heeft de rechtbank het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten in de zaak die de aanvraag om algemene bijstand betrof, toegewezen.
13. De rechtbank overweegt ten aanzien van het verzoek van eisers om een proceskostenvergoeding in de zaak die betrekking heeft op de aanvraag om bijzondere bijstand als volgt.
13.1.
Op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, in het geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak worden veroordeeld in de proceskosten.
13.2.
Het is vaste rechtspraak dat er in ieder geval sprake is van tegemoetkomen als hangende de procedure tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog een besluit wordt genomen. Aangezien er hangende het beroep van eisers d.d. 11 december 2020 door verweerder een besluit is genomen op 15 december 2020, is daar in dit geval sprake van.
13.3.
De rechtbank ziet voorts onvoldoende aanknopingspunten om uit te gaan van een uitzondering op de hoofdregel. Een uitzondering op wat in 13.2 is overwogen doet zich voor indien de betrokkene op het moment dat hij beroep instelde al wist dat op korte termijn een besluit zou worden genomen. Uit het dossier blijkt weliswaar dat verweerder extra informatie nodig had en dat eisers na het verzenden van aanvullende informatie beroep hebben ingesteld, maar naar het oordeel van de rechtbank is dat in de gegeven omstandigheden niet genoeg om te concluderen dat eisers wisten dat er op korte termijn een besluit zou worden genomen. Dat eisers aanvullende informatie hebben toegezonden, garandeert immers nog niet dat er spoedig een besluit zou worden genomen. Relevant in dit verband is dat het verzoek van verweerder om nadere informatie onder meer de algemene bijstand betrof. In het kader van de aanvraag om algemene bijstand heeft verweerder aan eisers een dwangsom toegekend vanwege het te laat beslissen op de aanvraag om algemene bijstand. Verweerder had dat besluit (op de aanvraag om algemene bijstand) op het moment dat beroep werd ingesteld in deze zaak (betreffende bijzondere bijstand) nog niet genomen; verweerder was zelf van oordeel dat hij daarmee te laat was. In dat licht is te begrijpen dat eisers ook in deze zaak beroep hebben ingesteld en er niet van uit hoefden te gaan dat er snel een besluit zou volgen.
13.4.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die eisers hebben gemaakt. Deze kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 0,5).
13.5.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41 van de Awb verplicht is het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.
13.6.
Omdat het verzoek kennelijk gegrond is, doet de rechtbank op de voet van artikel 8:54 van de Awb uitspraak zonder zitting.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, rechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.