Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule) goed dat de eigenwoningregeling ook geldt als de situatie materieel gelijk is aan economische eigendom. Die situatie moet dan sterk afwijken van de situatie waarin sprake is van huur. Als zowel de grond en de opstal in erfpacht zijn uitgegeven, heeft een periodieke canonbetaling gewoonlijk ook betrekking op de opstal. In dat geval is de eigenwoningregeling niet van toepassing.
Daarom geldt de goedkeuring alleen als is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden.
- Voor de opstal wordt een koopsom vastgesteld die overeenkomt met de waarde in de economische verkeer van de opstal op het moment van de verwerving van het erfpachtrecht. Bij de waardebepaling wordt rekening gehouden met alle relevante waardebepalende factoren zoals de ligging van de opstal en de staat van onderhoud.
- Het erfpachtrecht heeft bij uitgifte een looptijd van minimaal 25 jaar.
- Er is geen periodieke canon voor de opstal verschuldigd.
- De koopsom voor de opstal dient bij het afsluiten van het contract in één keer te zijn voldaan.
- De canon op de grond is zuiver en zakelijk vastgesteld. Dit geldt ook voor de afkoopsom als de canon op de grond is afgekocht.
- De erfpachter heeft de volle economische eigendom van de opstal. Dit omvat alle risico’s ten aanzien van de opstal. Bij verkoop en bij het einde van het erfpachtcontract krijgt de erfpachter de waarde in de economische verkeer van de opstal op dat moment vergoed. Ook daarbij wordt rekening gehouden met alle relevante waardebepalende factoren zoals de staat van onderhoud en de door de erfpachter aangebrachte verbeteringen. Er is onvoldoende economisch eigendom als de erfpachter alleen een vergoeding krijgt voor door hem gepleegd onderhoud en aangebrachte verbeteringen. De erfpachter heeft dan geen eigen woning.
- Na 25 jaar mag het erfpachtrecht worden verlengd. De verlenging betreft steeds een periode van tenminste 25 jaar. Bij verlenging gelden dezelfde uitgangspunten als hiervóór vermeld.”
15. In artikel 5:85, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat erfpacht een zakelijk recht is dat de erfpachter de bevoegdheid geeft eens anders onroerende zaak te houden en te gebruiken. Op grond van artikel 5:91, eerste en tweede lid, van het BW kan in de akte van vestiging worden bepaald dat de erfpacht niet zonder toestemming van de eigenaar kan worden overgedragen of toebedeeld. Ook kan in de akte van vestiging worden bepaald dat de erfpachter zijn recht niet zonder toestemming van de eigenaar kan splitsen door overdracht of toedeling van de erfpacht op een gedeelte van de zaak. In artikel 5:93, eerste lid, van het BW is bepaald dat de erfpachter bevoegd is de zaak waarop het recht van erfpacht rust, geheel of ten dele in ondererfpacht te geven, voor zover in de akte van vestiging niet anders is bepaald.
16. De rechtbank zal allereerst beoordelen of eiser de economische eigendom van het recht van erfpacht op het perceel van de nieuwe woning heeft verkregen.
17. Voor deze beoordeling acht de rechtbank van belang dat blijkens de akte van economische levering de erfpachtvoorwaarden zoals opgenomen in de akte van erfpachtvoorwaarden van toepassing zijn en dat aldus het recht van erfpacht niet zonder toestemming van de erfverpachter mag worden overgedragen. Verder valt uit de gedingstukken op te maken dat de erfverpachter geen toestemming voor de economische levering van het recht van erfpacht aan eiser heeft verleend. In de akte van economische levering staat namelijk dat de erfverpachter voor de overdracht geen toestemming heeft verleend. Eiser heeft zijn andersluidende stelling ter zitting, te weten dat de erfverpachter wel toestemming voor de overdracht heeft verleend, niet aannemelijk gemaakt, nu hij dit niet met nadere bewijsstukken heeft onderbouwd. Dat de erfverpachter, naar eiser stelt, van de overdracht op de hoogte is en de situatie gedoogt, brengt niet mee dat de erfverpachter daadwerkelijk toestemming voor de overdracht heeft verleend. Uit de omstandigheid dat de erfverpachter voor de bouw van de nieuwe woning toestemming heeft verleend, kan evenmin worden afgeleid dat erfverpachter toestemming voor de onderhavige overdracht heeft verleend. Uit de akte van levering volgt immers dat de erfverpachter zowel voor de onderhavige overdracht als ook voor de bouw van de nieuwe woning afzonderlijk toestemming diende te verlenen. Bovendien heeft de erfverpachter blijkens de brief van 16 oktober 2009 aan de erfpachter toestemming verleend voor de bouw van de nieuwe woning. De door de erfverpachter verleende toestemming voor de bouw van de nieuwe woning kan dan ook niet (tevens) als een toestemming voor de onderhavige overdracht gelden. De rechtbank gaat verder voorbij aan het door eiser ter zitting gedane bewijsaanbod om nadere bewijsstukken in te dienen. De rechtbank acht dit aanbod te laat en in strijd met de goede procesorde, aangezien eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om deze nadere bewijsstukken op een eerder moment in te brengen.
18. Nu de erfverpachter geen toestemming voor de onderhavige overdracht heeft verleend en dit blijkens de akte van economische levering en de akte van erfpachtvoorwaarden wel als voorwaarde is gesteld, is van een rechtsgeldige overdracht van de economische eigendom van het recht van erfpacht aan eiser geen sprake. De omstandigheid dat de akte van economische levering voor een notaris is verleden, maakt dit niet anders. Een notariële akte van levering vormt geen garantie dat sprake is van een rechtsgeldige overdracht. Ook de stelling van eiser dat in artikel 8 en artikel 9 van de akte van economische levering al is voorgesorteerd op de toekomstige juridische levering/splitsing van het verkochte door aan de notaris de onherroepelijke volmacht voor deze rechtshandelingen te verlenen kan, wat daar overigens ook van zij, aan voormeld oordeel niet afdoen. De enkele intentie tot een juridische overdracht kan namelijk niet leiden tot een rechtsgeldige overdracht van de economische eigendom van het recht van erfpacht. Voor zover eiser ter zitting nog heeft bedoeld te stellen dat voor de onderhavige overdracht geen toestemming van de erfverpachter nodig is, faalt dit. De vergelijking die eiser maakt met de verkoop van woningen op erfpachtgrond in de gemeente Amsterdam, waarvoor volgens eiser geen toestemming van de gemeente Amsterdam is vereist, gaat hier niet op, nu uit de akte van levering volgt dat voor de onderhavige overdracht wel degelijk toestemming van de erfverpachter is vereist.
19. Het vorenstaande brengt mee dat eiser niet de economische eigendom van het recht van erfpacht heeft verkregen. Hetgeen eiser overigens op dit punt heeft aangevoerd, kan aan voormeld oordeel niet afdoen. De stelling van eiser ter zitting dat hij ook zonder rechtsgeldige overdracht de economische eigendom van het recht van erfpacht heeft verkregen, kan de rechtbank niet volgen. De economische eigendom kan immers alleen door middel van een rechtsgeldige overdracht worden verkregen. Bij een niet rechtsgeldige overdracht wordt niets verkregen, ook niet op onrechtmatige wijze. Dat, naar eiser ter zitting heeft gesteld, in een - niet concreet aangeduide - rechterlijke uitspraak is geoordeeld, dat een belastingplichtige toch een eigen woning heeft, indien hij de woning in strijd met de wet - het verbod op permanente bewoning - bewoont, maakt dit niet anders. Een dergelijke situatie is namelijk niet vergelijkbaar met de onderhavige situatie.
20. Anders dan eiser betoogt, volgt uit de wettekst en de informatie op de website van de Belastingdienst niet dat economische eigendom van het recht van erfpacht onder alle omstandigheden kwalificeert als economische eigendom van een eigen woning. Om te kunnen spreken van economische eigendom van een eigen woning moet het gaan om een rechtstreeks belang bij de waardeontwikkeling van die woning zelf en niet om een belang dat voortvloeit uit contractuele afspraken. Een belang bij de waarde van het recht van erfpacht impliceert niet zonder meer een belang bij de waarde van de onderliggende woning. Weliswaar is er mogelijk een samenhang tussen de waarde van het recht van erfpacht en de waarde van de onderliggende woning doordat een wijziging in de waarde van de woning onder omstandigheden kan doorwerken in de waarde van het recht van erfpacht, maar deze belangen kunnen niet met elkaar worden vereenzelvigd. Daarnaast blijkt uit de wetsgeschiedenis en het Besluit dat de uitbreiding van de eigenwoningregeling voor situaties van erfpacht alleen bedoeld is voor de zakelijke rechten van erfpacht. De wetgever en de besluitgever hebben niet bedoeld om situaties als het onderhavige onder de eigenwoningregeling te laten vallen.
21. Ook het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel faalt. Uit de informatie op de website van de Belastingdienst kon en mocht eiser redelijkerwijs niet afleiden dat hij aan de daar genoemde voorwaarden voor de economische eigendom van de eigenwoningregeling voldeed. Uit hetgeen hiervoor is opgenomen onder 18 volgt immers dat geen sprake is van een rechtsgeldige overdracht van de economische eigendom, nu de erfverpachter geen toestemming voor de onderhavige overdracht heeft verleend. In de akte van economische levering is ook opgenomen dat de toestemming niet is gegeven, waardoor eiser ermee bekend was of had kunnen zijn dat de vereiste toestemming ontbrak en geen sprake was van een rechtsgeldige overdracht van de economische eigendom. Hierdoor kan eiser geen vertrouwen ontlenen aan het - in algemene bewoordingen - gestelde op de website van de Belastingdienst. Het recht op toepassing van de eigenwoningregeling in geval van economische eigendom van een recht van erfpacht is immers steeds afhankelijk van de individuele omstandigheden van het geval. Ook anderszins heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van enige gedraging of uitlating van verweerder, waaraan eiser het in rechte te beschermen vertrouwen zou hebben kunnen ontlenen dat verweerder in dit verband ter zake van de eigenwoningregeling een voor eiser begunstigend standpunt had ingenomen.
22. Nu eiser niet de economische eigendom van het recht van erfpacht heeft verkregen, is geen sprake van een eigen woning in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet IB 2001. De door eiser gestelde kosten zijn reeds daarom niet aftrekbaar. De overige stellingen van partijen behoeven dan ook geen behandeling meer.
23 . Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.