ECLI:NL:RBDHA:2022:248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
NL22.259 en NL22.260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.259 en NL22.260, waarbij eisers, twee Jordaanse nationaliteiten, beroep hebben ingesteld tegen vrijheidsbeperkende maatregelen die hen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn opgelegd. De maatregelen zijn opgelegd na het beëindigen van hun opvangvoorzieningen in een asielzoekerscentrum, omdat zij niet meer voldeden aan de voorwaarden voor opvang. De rechtbank heeft de zitting op 12 januari 2022 in Breda gehouden, waar eisers en verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Eisers hebben aangevoerd dat zij hadden verwacht dat de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hun verzoek om een voorlopige voorziening zou toewijzen, wat hen recht op reguliere opvang zou geven. Ze betogen dat de vrijheidsbeperkende maatregel te vroeg is opgelegd en dat er onvoldoende bewijs is dat zij niet meewerken aan het vertrektraject. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de reguliere opvangvoorzieningen van rechtswege zijn geëindigd en dat eisers met hun beroep niet kunnen bereiken dat deze beëindiging wordt teruggedraaid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen procesbelang aanwezig is, omdat het beroep niet kan leiden tot een gunstiger positie voor eisers. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vrijheidsbeperkende maatregel hen niet op straat heeft doen belanden en dat de maatregel in het belang van hun minderjarige kinderen is. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats [plaatsnaam]
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.259 en NL22.260

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam 1], eiser, V-nummer: [Nummer]

[Naam 2], eiseres, V-nummer: [Nummer 2]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
mede namens hun minderjarige kinderen
[Naam 3],
[Naam 3]en
[Naam 5]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Remerie).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 6 januari 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2022 op zitting behandeld in Breda. Eisers en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [Geb. datum 1] 1974 en [Geb. datum 2] 1977 en bezitten de Jordaanse nationaliteit.
2. Bij besluiten van 17 mei 2021 heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:12902, zijn de daartegen door eisers ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
3. Op 7 januari 2022 heeft het Centraal Orgaan opvang asielzoekers de opvangvoorzieningen van eisers in het asielzoekerscentrum te [plaatsnaam] beëindigd omdat daar van rechtswege geen recht meer op bestond.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder aan eisers een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd. Deze houdt in dat eisers zijn verplicht om met ingang van 7 januari 2022 te verblijven in de gemeente [plaatsnaam 2], waar zij zich dienen op te houden in de vrijheidsbeperkende gezinslocatie.
5. Eisers stellen dat zij hadden verwacht dat de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) inmiddels het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het hoger beroep had toegewezen, zodat er weer recht zou zijn ontstaan op reguliere opvangvoorzieningen. Dit is echter (nog) niet het geval. Eisers voeren aan dat verweerder vroegtijdig een vrijheidsbeperkende maatregel heeft opgelegd en had moeten wachten op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling. Daarnaast stellen eisers dat niet is gebleken dat zij niet meewerken aan het vertrektraject, zodat zij recht hadden moeten houden op reguliere opvangvoorzieningen. Ten slotte is er volgens eisers in de verzwaarde belangenafweging ten onrechte niet geredeneerd vanuit het belang van hun minderjarige kinderen.
6. Verweerder heeft erop gewezen dat de reguliere opvangvoorzieningen van eisers van rechtswege zijn geëindigd. Volgens verweerder is goed gemotiveerd dat eisers onvoldoende meewerken met het vertrektraject en kan het tegendeel feitelijk niet worden betwist aangezien eisers zich nog in Nederland bevinden. Verder heeft verweerder erop gewezen dat eisers voor noodzakelijke voorzieningen zoals medische zorg die buiten de gemeente [plaatsnaam 2] zijn gelegen ontheffing kunnen aanvragen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. De bestuursrechter moet uit zichzelf beoordelen of er procesbelang aanwezig is. Er is sprake van procesbelang als een belanghebbende met het voeren van een procedure in een gunstiger positie kan komen.
8. De reguliere opvangvoorzieningen van eisers in het asielzoekerscentrum te [plaatsnaam] zijn van rechtswege geëindigd. De beroepen richten zich tegen de vrijheidsbeperkende maatregel. Eisers kunnen daarom met de beroepen niet bereiken dat het eindigen van de reguliere opvangvoorzieningen wordt teruggedraaid en ook niet dat zij wederom aanspraak maken op reguliere opvangvoorzieningen.
9. Met de bestreden besluiten is niet alleen de vrijheid van eisers beperkt, maar is ook bereikt dat zij ondanks het van rechtswege eindigen van de reguliere opvangvoorzieningen niet op straat zijn komen te staan. Als de rechtbank de beroepen gegrond zou verklaren, zouden eisers alsnog op straat komen te staan. Op straat verblijven acht de rechtbank niet gunstiger dan verblijven in een vrijheidsbeperkende gezinslocatie. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers drie minderjarige kinderen hebben, dat de vrijheidsbeperkende gezinslocatie kindvriendelijk is en dat eisers voor noodzakelijke voorzieningen die buiten de gemeente [plaatsnaam 2] gelegen zijn ontheffing kunnen aanvragen.
10. De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen procesbelang aanwezig is. De beroepen zijn niet-ontvankelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.