Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[Naam 1], eiser, V-nummer: [Nummer]
[Naam 3],
[Naam 3]en
[Naam 5]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in de zaken NL22.259 en NL22.260, waarbij eisers, twee Jordaanse nationaliteiten, beroep hebben ingesteld tegen vrijheidsbeperkende maatregelen die hen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn opgelegd. De maatregelen zijn opgelegd na het beëindigen van hun opvangvoorzieningen in een asielzoekerscentrum, omdat zij niet meer voldeden aan de voorwaarden voor opvang. De rechtbank heeft de zitting op 12 januari 2022 in Breda gehouden, waar eisers en verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Eisers hebben aangevoerd dat zij hadden verwacht dat de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hun verzoek om een voorlopige voorziening zou toewijzen, wat hen recht op reguliere opvang zou geven. Ze betogen dat de vrijheidsbeperkende maatregel te vroeg is opgelegd en dat er onvoldoende bewijs is dat zij niet meewerken aan het vertrektraject. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de reguliere opvangvoorzieningen van rechtswege zijn geëindigd en dat eisers met hun beroep niet kunnen bereiken dat deze beëindiging wordt teruggedraaid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen procesbelang aanwezig is, omdat het beroep niet kan leiden tot een gunstiger positie voor eisers. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vrijheidsbeperkende maatregel hen niet op straat heeft doen belanden en dat de maatregel in het belang van hun minderjarige kinderen is. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.