ECLI:NL:RBDHA:2022:2503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
AWB 21/3611
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet betalen griffierecht in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de Stichting Uitbanning Genocide als eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. De eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunningen aan twee specifieke vreemdelingen, maar het bezwaar is door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard omdat de eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank ontving het beroepschrift van de eiser op 17 juni 2021, maar heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat iemand die beroep instelt, op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht moet betalen. Aangezien het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. De griffier heeft de eiser in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te betalen, maar de eiser heeft hier geen gebruik van gemaakt. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3611
V-nummer: geen
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 18 februari 2022 in de zaak tussen
Stichting Uitbanning Genocide, eiser
(gemachtigde: mr. M. Tongeren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij brief van 1 mei 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de door verweerder verleende vergunningen aan twee specifieke vreemdelingen.
Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 20 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser niet kan worden aangemerkt als belanghebbende.
Op 17 juni 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, tweede lid, tweede zin, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
2. De griffier heeft bij brief van 18 juni 2021 eiser in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. De griffier heeft bij brief van 16 augustus 2021 eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief.
3. Eiser heeft het griffierecht niet betaald. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Eisers beroep op artikel 81 van de Vreemdelingenwet faalt. Eiser heeft immers geen asiel aangevraagd. Eisers verzoek om het griffierecht te verrekenen met voorgaande zaken honoreert de rechtbank niet.
4. Nu het beroep niet-ontvankelijk verklaard wordt vanwege het niet betalen van het griffierecht, kan in het midden blijven of verweerder het beroep van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat eiser geen belanghebbende zou zijn.
Conclusie
5. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.S. Kempers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 februari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.