ECLI:NL:RBDHA:2022:2505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
NL21.19658
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen het besluit van 9 december 2021, waarin zijn asielaanvraag als kennelijk ongegrond werd afgewezen. Tijdens de zitting op 25 februari 2022 werd vastgesteld dat eiser sinds 4 januari 2022 met onbekende bestemming was vertrokken en er geen actueel contact was met zijn gemachtigde. De rechtbank heeft ambtshalve de vraag beantwoord of eiser nog procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep. Gezien het ontbreken van contact en de omstandigheden rondom het vertrek van eiser, concludeerde de rechtbank dat eiser geen prijs meer stelde op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.19658

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Bouyaghjdane),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.M. van Gils).

ProcesverloopBij besluit van 9 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak AWB 22/30, op 25 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Jawaheri, als waarnemer van zijn gemachtigde. Hij was digitaal aanwezig bij de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Voordat de rechtbank kan overgaan tot de inhoudelijke behandeling van de beroepsgronden, moet de rechtbank ambtshalve de vraag beantwoorden of eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
2. Verweerder heeft de rechtbank op 22 februari 2022 laten weten dat eiser sinds 4 januari 2022 met onbekende bestemming is vertrokken. Vervolgens heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser op 24 februari 2022 verzocht aan te geven wanneer voor het laatst contact is geweest met eiser en of de gemachtigde van eiser weet waar eiser verblijft. Hierop is voor de zitting geen reactie gekomen.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [1] volgt dat als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel vanuit mag worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij actueel contact onderhoudt met zijn gemachtigde.
4. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt niet dat er actueel contact is tussen eiser en zijn gemachtigde. Op zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard geen recent contact te hebben gehad met eiser en dat er ook niet via de broer van eiser contact met hem gelegd kon worden. Het laatste contact met eiser was eind 2021, voor het indienen van het beroep. De gemachtigde van eiser heeft weliswaar op zitting aangegeven dat eiser zeker in Nederland verblijft, maar heeft geen toelichting kunnen geven waar hij op dit moment verblijft. Daarbij komt dat er op 3 januari 2022 een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend, omdat eiser de opvang moest verlaten en dat in reactie hierop op 4 januari 2022 door verweerder is aangegeven dat eiser zijn recht op opvang behoudt of opnieuw kan verkrijgen als hij de opvang al heeft verlaten. Eiser heeft zich nadien niet meer gemeld bij het COA voor opvang. Door de gemachtigde van eiser is nog gewezen op de psychische problemen van eiser. Dit leidt volgens de rechtbank niet tot de conclusie dat daardoor wel procesbelang moet worden aangenomen. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser niet langer prijs stelt op asielrechtelijke bescherming in Nederland, zodat hij geen belang meer heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
5. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Andel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.