Overwegingen
1. Referent heeft mvv-aanvragen ingediend voor zijn vader, [naam 1] , moeder, [naam 2] en zijn zusje [naam 3] . Zij hebben allemaal de Syrische nationaliteit en willen bij referent verblijven in Nederland. Referent is in 2019 alleen naar Nederland gekomen en heeft hier asiel aangevraagd. Hij is sinds 2 oktober 2019 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
Waarom heeft verweerder de aanvragen afgewezen?
2. Verweerder gaat ervan uit dat tussen referent, zijn vader en zijn moeder sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De mvv-aanvragen zijn afgewezen, omdat de belangenafweging in het nadeel van referent en zijn ouders uitvalt.
3. Verweerder heeft de mvv-aanvraag van [naam 3] afgewezen, omdat verweerder tussen referent en zijn zusje geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aanneemt. Volgens verweerder is er tussen hen geen sprake van hechte en persoonlijke banden, wat bij een meerderjarige broer en minderjarige zus een vereiste is om te kunnen spreken van familie- of gezinsleven.
Waarom is referent het daar niet mee eens?
4. In beroep voert referent aan dat verweerder niet deugdelijk gemotiveerd heeft waarom de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Er is volgens referent geen sprake van een “fair balance”. Er is een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Dat moet volgens eisers zwaar meewegen. Dat sprake is van een polygaam huwelijk is volgens eisers ten onrechte in het nadeel van zijn ouders en zusje meegewogen. In Syrië en Turkije is dit namelijk niet strafbaar. Bij het economisch belang heeft verweerder volgens eisers ten onrechte tegengeworpen dat referent geen eigen inkomen verdient. Referent is de Nederlandse taal aan het leren. Bovendien zou hij anders niet onder het jongvolwassenenbeleid vallen. [naam 1] kan wel in Nederland werken, ook al is hij 65. Ook [naam 2] kan in Nederland werken. Dat zij slechts tot de derde klas naar school is geweest, maakt niet dat zij geen baan kan vinden in Nederland. In Turkije werkt zij namelijk ook. Referent wil het familieleven niet voortzetten op afstand. Ook de binding met Turkije wordt ten onrechte tegengeworpen. Zijn ouders en zusje hebben niet de Turkse nationaliteit. Referent verwijst naar het Ambtsbericht Turkije 2019, waaruit blijkt dat de omstandigheden voor Syrische vluchtelingen in Turkije slecht is. Bovendien zijn de omstandigheden van Syrisch-Koerdische vluchtelingen niet kenbaar betrokken bij de belangenafweging. De afwezigheid van ernstige medische problemen weegt niet in het nadeel van zijn ouders en zusje. Dat referent geen financiële ondersteuning geeft aan zijn ouders en zusje, kan hem niet worden tegengeworpen. Dat zou namelijk een contra-indicatie opleveren voor het jongvolwassenen beleid. Tot slot verwijst referent nog naar de uitspraak van het EHRM van 17 september 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0927JUD003941707, (
Alim/Rusland).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De vraag die beantwoord moet worden is of verweerder een belangenafweging heeft gemaakt waarbij een “fair balance” is gevonden tussen het belang van referent, zijn ouders en zijn zusje enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarvoor is van belang dat alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar zijn betrokken.
6. Volgens verweerder weegt het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder dan het persoonlijk belang van referent en zijn ouders. Bij de belangenafweging heeft verweerder het volgende betrokken. Er is volgens verweerder sprake van en objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Dit weegt in het voordeel van eisers mee. Het polygame huwelijk van eiser weegt volgens verweerder in het nadeel van eisers mee. Ook het economisch belang weegt volgens verweerder in het nadeel mee. Verder weegt verweerder in het nadeel mee dat eisers sterke banden hebben met Turkije.
7. Volgens referent heeft er een onjuiste belangenafweging plaatsgevonden. Volgens hem heeft verweerder de belangen van referent en zijn ouders en de belangen van de Nederlandse overheid onjuist afgewogen. De rechtbank volgt referent hierin. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot die conclusie komt.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan het economisch belang en in dat kader heeft meegewogen dat aannemelijk is dat de ouders van referent in Nederland een beroep gaan doen op de algemene middelen. De rechtbank overweegt dat uit de jurisprudentie van het EHRM volgt dat het economisch belang als weigeringsgrond mag worden tegengeworpen.In die jurisprudentie woog echter zwaar mee dat de betreffende referenten geen inspanningen hadden gedaan om aan werk te komen. Dat wordt in dit geval niet aan referent tegengeworpen. Op zitting heeft referent verteld dat hij bezig is met een inburgeringstraject en dat de gemeente hem helpt bij het vinden van een betaalde baan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval onvoldoende heeft onderzocht of aannemelijk is dat referent binnen afzienbare tijd een betaalde baan zal vinden en dus geen beroep (meer) zal doen op de openbare kas. Verder heeft referent op zitting verteld dat zijn moeder 47 jaar is en op dit moment werkt in Turkije. Het is daarom niet zonder meer doorslaggevend te achten dat de ouders van referent ten laste zullen komen van de Nederlandse openbare kas. Bovendien kan verweerder van referent, gezien zijn leeftijd en het feit dat hij nog maar kort in Nederland is, niet verlangen dat hij nu al een zelfstandig inkomen heeft waarmee hij zichzelf en zijn gezinsleden kan onderhouden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het economisch belang, dat in het nadeel van referent en zijn ouders is meegewogen, onvoldoende zorgvuldig onderzocht en op dit punt niet alle relevante elementen en belangen in de belangenafweging betrokken.
9. Bovendien heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt waarom het economisch belang zo zwaar meeweegt. Als daar het kennelijk door verweerder beoogde zeer zware belang steeds aan zou moeten worden toegekend zou dat in de praktijk er toe kunnen leiden dat de belangenafweging in bijna alle zaken waarin het gaat om vreemdelingen die een asielvergunning hebben gekregen en om overkomst van familieleden vragen, in hun nadeel uitvalt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder door in dit geval zo zwaar te leunen op het economisch belang geen “fair balance” heeft gevonden. De rechtbank hecht er daarbij aan te geven hierbij zelf te willen blijven binnen een enigszins terughoudende toetsing, maar daarbinnen wel ruimte te willen geven aan de menselijke maat. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat het zich in deze zaak ook wreekt dat verweerder niet nader heeft kunnen reageren op de individuele omstandigheden van de ouders van referent met betrekking tot het kunnen en willen gaan verrichten van arbeid, aangezien geen verweerschrift is ingediend en ook niemand op zitting verweerder heeft vertegenwoordigd.
10. Daarbij komt ook nog dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen zich verhoudt tot de andere belangen. Verweerder stelt namelijk vast dat het gezinsleven niet in Syrië kan worden voortgezet, maar legt niet uit waarom de belangenafweging hierdoor niet in het voordeel van eisers uitvalt.
11. Verder weegt verweerder de banden met Turkije in het nadeel van referent en zijn ouders mee. Verweerder stelt dat de binding met Turkije groter is dan de binding met Nederland. Verweerder gaat hier voorbij aan het standpunt van referent dat zij vanuit een oorlogssituatie uit Syrië gevlucht zijn naar Turkije. In Turkije hebben zij geen verblijfsrecht. De situatie in Turkije is slecht en onzeker, aangezien Turkije nog steeds Syrische vluchtelingen uitzet naar Syrië. Als de ouders en zusje van referent wel naar Nederland zouden doorreizen, wordt hen naar alle waarschijnlijkheid een asielvergunning verleend. Ook hiervoor geldt dat verweerder door dit in het nadeel van eisers mee te wegen, volgens de rechtbank – enigszins terughoudend toetsend – geen “fair balance” heeft gevonden.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat polygamie naar algemeen in Nederland heersende maatschappelijke opvattingen in strijd is met goede zeden en openbare orde. In dit geval heeft verweerder echter niet duidelijk uitgelegd hoe zwaar dit meeweegt in het nadeel van eisers. Daarbij heeft verweerder verder ook niet betrokken dat de tweede vrouw van eiser nog in Syrië is en dat niet wordt beoogt om twee vrouwen naar Nederland te laten overkomen. Met de motivering in het bestreden besluit wordt niet kenbaar gemaakt hoe zwaar het polygame huwelijk volgens verweerder in het nadeel meeweegt en hoe zich dit bijvoorbeeld verhoudt tot de vastgestelde objectieve belemmering, wat in het voordeel van eisers wordt meegewogen in de belangenafweging.
13. Voor het zusje van referent komt verweerder niet toe aan een belangenafweging, omdat er volgens verweerder geen sprake is van hechte en persoonlijke banden tussen hen. De rechtbank kan echter niet uitsluiten dat wat hiervoor is overwogen ten aanzien van de belangenafweging van de ouders ook gevolgen heeft voor de beoordeling van de aanvraag van [naam 3] . De gronden die gericht zijn tegen het bestreden besluit voor zover die zien op [naam 3] worden daarom op dit moment niet nader besproken.
14. Kortom, verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het belang van de Nederlandse overheid zwaarder zou wegen dan het belang van eisers en referent om hun recht op gezinsleven in Nederland uit te oefenen.
15. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat referent, zijn ouders en zijn zusje daarmee in hun belangen zouden worden geschaad. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank gelet op de aard van de gebreken geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak.
16. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Het bedrag aan proceskosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,-.