ECLI:NL:RBDHA:2022:2518
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning van een Turkse werknemer onder Besluit 1/80
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiser, een Turkse werknemer, tot wijziging van zijn verblijfsvergunning. Eiser had eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid' en verzocht om wijziging naar arbeid in loondienst. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 6 van Besluit 1/80, dat vereist dat de werknemer gedurende een jaar bij dezelfde werkgever heeft gewerkt.
Eiser voerde aan dat hij sinds 1 juli 2020 werkzaam was bij [bedrijf 1] en sinds 1 februari 2021 bij [bedrijf 2], beide dochterondernemingen van [bedrijf 3]. Hij betoogde dat deze bedrijven als dezelfde werkgever moeten worden beschouwd, en dat hij dus voldeed aan de voorwaarden van het besluit. De rechtbank oordeelde dat de aanvullende gronden van bezwaar van eiser ten onrechte niet waren meegenomen in de beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank concludeerde dat er feitelijk sprake was van dezelfde werkgever, aangezien eiser dezelfde werkzaamheden verrichtte en dezelfde leidinggevende en collega's had.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het betaalde griffierecht worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de gronden van bezwaar en de continuïteit van de arbeidsrelatie bij de toepassing van Besluit 1/80.