ECLI:NL:RBDHA:2022:2541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
21/1052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)

In deze zaak heeft eiseres, een zelfstandig ondernemer in de Thuiszorg, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit besluit, genomen op 25 januari 2021, hield in dat de aanvraag van eiseres voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) was afgewezen. Eiseres had eerder een voorschot van € 1.500,- ontvangen, maar haar aanvraag voor een uitkering voor levensonderhoud werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder terecht het voorschot van € 1.500,- heeft teruggevorderd, omdat eiseres niet tijdig een onderbouwde opgave van gemaakte kosten heeft verstrekt. Eiseres had ook aangevoerd dat verweerder ten onrechte rekening had gehouden met bepaalde betalingen die zij had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat deze inkomsten terecht in aanmerking waren genomen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1052

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte)
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 januari 2021.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft daarop gereageerd bij schrijven van 7 juli 2021.
Met toestemming van partijen is het onderzoek gesloten zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiseres is zelfstandig ondernemer in de Thuiszorg. Aan eiseres is op 8 juni 2020 een voorschot als lening van € 1.500,- toegekend op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).
2. De aanvraag van eiseres om toekenning van een uitkering op grond van Tozo 1 (maart tot en met mei 2020) is aanvankelijk, bij besluit van 26 augustus 2020 (primair besluit 1), afgewezen.
3. Op 6 november 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder eiseres gemeld dat zij het voorschot van € 1.500,- moet terugbetalen.
4. Bij besluit van 27 november 2020 (primair besluit 3) is het besluit van 26 augustus 2020 ingetrokken en is alsnog een uitkering op grond van Tozo 1 toegekend van € 1.052,32 als gift over de maanden maart en mei 2020. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres na aftrek van inkomsten uit bedrijf en inkomsten uit uitkering, recht heeft op een bedrag van € 349,03. Verweerder heeft dit bedrag ingehouden ter aflossing van het terug te betalen voorschot.
5. Bij besluit van 3 december 2020 (primair besluit 4) is aan eiseres gemeld dat eiseres vanwege het voorschot nog € 1.010,97 verschuldigd is.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en tegen de primaire besluiten 2 tot en met 4 ongegrond verklaard.
7. Op wat eiseres daartegen in beroep heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte rekening heeft gehouden met betalingen van Wilro aan eiseres van 24 maart 2020 en 22 april 2020 van € 381,15 en € 816,75. Die betalingen zien op werkzaamheden van voor maart 2020.
10. Financiële ondersteuning op grond van de Tozo kan worden aangevraagd in de vorm van een aanvullende uitkering voor levensonderhoud. De uitkering voor levensonderhoud vult het inkomen aan tot het sociaal minimum. Op grond van artikel 5 van de Tozo-regeling dient de aanvrager bij zijn aanvraag op grond van deze regeling de te verwachten inkomsten op te geven.
11. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat eiseres per mail van 6 mei 2020 een opgave van verwachte inkomsten aan verweerder heeft gedaan van € 700,- per maand in de maanden maart 2020 en april 2020. Naar aanleiding van het beroepschrift heeft verweerder eiseres vervolgens (per mailberichten van 11 en 28 mei 2021) gevraagd om stukken over te leggen waaruit blijkt dat deze onder 9 bedoelde betalingen betrekking hebben op de periode van vóór maart 2020. Eiseres heeft in reactie daarop gemeld dat de facturen worden opgezocht en zullen worden overgelegd als deze ‘boven water komen’. Tot op heden is echter niets overgelegd. Dat betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat voornoemde inkomsten als inkomen over de periode hier in geding in aanmerking konden worden genomen. Deze grond faalt.
12. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met gemaakte kosten. Hieromtrent stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat niet tijdig een met stukken onderbouwde opgave van gemaakte kosten is verstrekt, ondanks dat eiseres hiertoe na het instellen van beroep nog door verweerder in de gelegenheid is gesteld. Eiseres heeft niet binnen de gestelde termijn een deugdelijk onderbouwde opgave van kosten verstrekt, zodat ook deze grond faalt.
13. Geconcludeerd wordt dat het beroep ongegrond is.
14. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd om
deze uitspraak mee te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep. U legt daarin uit waarom u het niet met de uitspraak eens bent.