ECLI:NL:RBDHA:2022:2553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
22-30
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor bouwproject in Den Haag

Op 22 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, wonende in Den Haag, had bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die op 13 december 2021 was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Deze vergunning betrof de bouw van 548 appartementen met commerciële ruimte en een parkeergarage tussen de Rechterenstraat, Erasmusweg en Assumburgweg te Den Haag. Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat er een spoedeisend belang was.

De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In zijn overwegingen concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen sprake was van onverwijlde spoed die een voorlopige voorziening vereiste. Verweerder had in zijn reactie op 3 februari 2022 aangegeven dat de grondoverdracht pas in augustus/september zou plaatsvinden, wat volgens de voorzieningenrechter betekende dat er geen spoedeisend belang was. Ook de stelling van verzoeker dat er bomen gekapt moesten worden voor de verlegging van een waterleiding, werd niet als spoedeisend belang erkend, omdat dit niet direct verband hield met de omgevingsvergunning.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/30

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).

Procesverloop

In het besluit van 13 december 2021 (primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 548 appartementen met commerciële ruimte en parkeergarage tussen de Rechterenstraat, Erasmusweg en Assumburgweg te Den Haag en het maken van een in- of uitrit.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 3 februari 2022 een reactie ingediend.
Naar aanleiding hiervan heeft de griffier verzoeker gevraagd of hij hierin aanleiding ziet om zijn verzoek in te trekken.
Verzoeker heeft in reactie hierop aangegeven het verzoek te willen handhaven.

Overwegingen

1.1
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
2.1
Verweerder heeft in zijn reactie van 3 februari 2022 vermeld dat de grondoverdracht in augustus/september van dit jaar zal plaatsvinden en dat een spoedeisend belang daarom niet aanwezig is.
2.2
Gelet op dit bericht van verweerder en het feit dat verzoeker niets heeft aangevoerd wat erop wijst dat de inhoud daarvan niet klopt, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat vergunninghouder op korte termijn geen gebruik zal maken van de verleende omgevingsvergunning. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is dat een voorlopige voorziening nodig maakt.
2.3
De stelling van verzoeker dat in verband met het bouwplan een waterleiding moet worden verlegd waarvoor bomen moeten worden gekapt, levert evenmin een spoedeisend belang op, nu het verzoek om voorlopige voorziening geen betrekking heeft op een omgevingsvergunning voor de activiteit het vellen van een houtopstand.
3. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.