ECLI:NL:RBDHA:2022:2572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
SGR 22/1115
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) had zien intrekken. De intrekking vond plaats per 15 mei 2021, na een besluit van de gemeente Alphen aan den Rijn, omdat verzoeker niet had voldaan aan het verzoek om inlichtingen te verstrekken. Verzoeker had sinds 15 mei 2021 geen inkomen meer en verkeerde in een financiële noodsituatie, wat hij aanvoerde als spoedeisend belang voor zijn verzoek om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet de gevraagde bankafschriften had overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van de gemeente. De rechter oordeelde dat de afschriften noodzakelijk waren om de financiële situatie van verzoeker te beoordelen en dat het niet voldoen aan het verzoek om inlichtingen een grondslag vormde voor de intrekking van de bijstandsuitkering. Verzoeker had de mogelijkheid om zijn verzuim te herstellen, maar had hiervan geen gebruik gemaakt.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken en dat verzoeker geen recht had op de voorlopige voorziening. Het verzoek werd afgewezen, en verzoeker werd in de proceskosten niet vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1115

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C. Bakirhan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: mr. N.T. Bui).

Procesverloop

In het besluit van 8 juli 2021 (primair besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering die verzoeker ontving op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 15 mei 2021 ingetrokken.
In het besluit van 8 november 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 maart 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Spoedeisend belang
Alleen wanneer aan een verzoek om een voorlopige voorziening een spoedeisend belang ten grondslag ligt, kan een inhoudelijke beoordeling daarvan plaatsvinden. Een spoedeisend belang kan worden aangenomen als sprake is van een acute financiële noodsituatie.
De spoedeisendheid moet in dit geval beoordeeld worden vanaf de intrekking van het recht op bijstand op 15 mei 2021, omdat verzoeker vanaf die datum geen inkomen meer had uit een bijstandsuitkering. De daarvoor liggende periode blijft in het kader van deze voorlopige voorziening buiten beschouwing. Dat betekent dat de herziening en terugvordering over de periode vóór 15 mei 2021 geen onderdeel uitmaakt van dit geding.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij sinds 15 mei 2021 in het geheel geen inkomen meer heeft en daardoor in een financiële noodsituatie verkeert. Hij doorloopt een traject voor schuldsanering en staat onder bewindvoering. Volgens verzoeker is hij niet in staat om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan en vaste lasten. Huisuitzetting dreigt, omdat hij de huur niet meer kan betalen. Ook vreest hij de afsluiting van gas, water en elektriciteit, daar hij de maandelijkse termijnen niet meer kan betalen. De voorzieningenrechter ziet hierin reden om aan te nemen dat verzoeker voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
Grondslag intrekking per 15 mei 2021
Vanaf 10 februari 2016 ontving verzoeker een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Uit het rapport van de medewerker van het Team Controle en Handhaving van 22 juni 2021 volgt dat uit Suwi is gebleken dat verzoeker op 8 juli 2016 een bedrag van € 1337,- heeft ontvangen van een schadeverzekeraar. Verder blijkt uit dat rapport dat verweerder met verzoeker heeft gesproken op 29 april 2021 en dat verzoeker toen onder meer het volgende heeft verklaard:
“In 2016 kreeg ik 1337 euro van een schadeverzekering betaald? Oh ja. Ze moeten mij nog meer dan 5000 betalen, maar ze betalen niet. (…).
Waar dat bedrag is gestort? Ik heb ook een ABN Amro bankrekening, een oude rekening, heel veel geld van zakelijke tijd. Het geld is daar binnen maar ik kan het niet gebruiken. Die rekening is al lang geblokkeerd. Ik had nog betalingen van 10.000 euro, 5.000 euro, maar die gingen allemaal naar die geblokkeerde rekening. De ABN rekening staat op mijn naam (…).”
Volgend op dit gesprek heeft verweerder verzoeker op 30 april 2021 per brief gevraagd om nadere inlichtingen. Hierbij ging het onder meer – in dit geding van belang – om de bankafschriften vanaf 10 februari 2016 van de door verzoeker genoemde ABN Amro-rekening. Op 4 mei 2021 is verzoeker opnieuw verzocht om de gevraagde inlichtingen te verstrekken. Nadat een reactie van verzoeker uitbleef, heeft verweerder op 26 mei 2021 het recht op bijstand opgeschort en verzoeker een hersteltermijn geboden tot 2 juni 2021. Ook werd verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 22 juni 2021. Bij dit gesprek is verzoeker niet verschenen.
Verweerder heeft op zitting bevestigd dat de intrekking van het recht op bijstand per 15 mei 2021 gebaseerd is op artikel 54, vierde lid Pw.
Wat vindt verzoeker
Het klopt dat hij de gevraagde bankafschriften niet heeft overgelegd nadat verweerder hem daar op 30 april 2021, 4 mei 2021 en 26 mei 2021 om verzocht. Hij stelt dat zijn rekening bij ABN Amro sinds lange tijd is geblokkeerd en is overgenomen door een incassobureau. Om die reden kon hij niet beschikken over de bankafschriften.
Ook betwist hij het belang van verweerder om de rekeningafschriften op te vragen, nu dat alleen gelegen is in het traceren van de uitkering van de schadeverzekering in 2016. Volgens hem gaat het om een bedrag van – na inhouding loonheffing – € 848,39 waarvan hij inmiddels weet dat dit bedrag op een rekening van Deutsche Bank aan hem is uitgekeerd.
Beoordeling voorzieningenrechter
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder op grond van artikel 54, vierde lid van de Pw bevoegd is tot intrekking van verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de gegevens of bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. [1]
Verzoeker heeft de gevraagde rekeningafschriften op het moment dat daar door verweerder om werd gevraagd, niet verstrekt. Ook heeft hij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn verzuim uiterlijk 2 juni 2021 te herstellen.
Anders dan verzoeker van mening is, zijn deze afschriften wel van belang voor het bepalen van het recht op bijstand. Deze afschriften geven namelijk inzicht in de financiële situatie van verzoeker. Dat verweerder dat inzicht wilde krijgen is begrijpelijk en was ook nodig, zeker gelet op de informatie die verweerder op dat moment had en de verklaring die verzoeker op 29 april 2021 heeft afgelegd. Dat het bedrag van de schadeverzekering nu blijkt te zijn gestort op een rekening van Deutsche Bank en niet op de eerdergenoemde rekening van ABN Amro, maakt dat niet anders. Toen verweerder het verzoek deed was dat nog niet bekend.
De stelling dat het onmogelijk was om te voldoen aan het verzoek omdat de bankrekening was geblokkeerd en was overgenomen door een incassobureau, helpt verzoeker ook niet. Verzoeker heeft deze afschriften inmiddels wel kunnen verstrekken. Dat het eerder niet mogelijk was, is niet gebleken.
Conclusie
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker niet voldaan heeft aan het verzoek inlichtingen te verstrekken. Verweerder was daarmee bevoegd het recht op bijstand na opschorting in te trekken met ingang van 15 mei 2021. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder in verzoekers geval niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Dat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Omdat verzoeker geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. S.J. Huizenga, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.V. Paul, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep 30 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2521.