ECLI:NL:RBDHA:2022:2580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
09/069145-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing kosten rechtsbijstand in strafzaak en afwijzing kosten in procedure op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand. De verzoeker, die verdacht werd van eenvoudige mishandeling, had eerder een strafbeschikking ontvangen, maar was vrijgesproken door de politierechter op 27 september 2021. Op 2 november 2021 diende hij een verzoek in voor vergoeding van zijn rechtsbijstandskosten, die bestonden uit kosten voor de strafprocedure en kosten in een procedure op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wbpr). De totale kosten die de verzoeker vorderde, bedroegen € 4.581,87, inclusief een forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift.

De officier van justitie heeft het verzoek voor de kosten van de strafprocedure als toewijsbaar beschouwd, maar stelde dat een deel van de kosten niet toewijsbaar was. Voor de kosten in de Wbpr-procedure werd gesteld dat deze geen rechtstreeks verband hielden met de strafzaak. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de Wbpr-procedure niet onder de reikwijdte van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering vallen, omdat de verzoeker zelf had gekozen om rechtsbijstand in die procedure in te schakelen en er onvoldoende verband was met de strafzaak.

De rechtbank kende de verzoeker echter wel een vergoeding toe van € 2.925,94 voor de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, aangezien deze kosten niet als bovenmatig werden beschouwd. Daarnaast werd een bedrag van € 680,00 toegekend voor de kosten van het indienen en behandelen van het verzoekschrift. In totaal komt de vergoeding voor de verzoeker uit op € 3.605,94, terwijl het overige verzoek werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/069145-20
Raadkamernummer: 21/2708
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te Rotterdam,
adres: [adres] ,
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat
mr. D.C.D. Newoor, Laan op Zuid 386, 3071 AA te Rotterdam,
(hierna: de verzoeker).

Inleiding

Tegen de verzoeker is de verdenking gerezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige mishandeling. Aanvankelijk heeft hij hiervoor een strafbeschikking van € 400,00 gekregen. Hiertegen is hij in verzet gegaan en is uiteindelijk door de politierechter van deze rechtbank vrijgesproken op 27 september 2021. Op 2 november 2021 heeft hij onderhavig verzoek ingediend.

De procedure in raadkamer

De rechtbank heeft dit verzoek op 8 maart 2022 in openbare raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van (een deel van) het strafdossier met bovengenoemd parketnummer
De verzoeker is - hoewel goed opgeroepen - niet in raadkamer verschenen; wel aanwezig was zijn advocaat, mr. D.C.D. Newoor.
Tevens is de officier van justitie mr. S.N. Mentrop-Huliselan gehoord.

Het verzoek

Het verzoek strekt tot vergoeding van de kosten van de raadsman voor de strafprocedure (€ 2.925,94) en de kosten van de raadsman in een procedure op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (€ 1.376,93), te vermeerderen met de forfaitaire vergoeding voor de kosten van het indienen en behandelen van het verzoekschrift van € 680,00. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er een rechtstreeks verband is tussen de strafzaak en de procedure tegen de werkgever van verzoeker, omdat de vermeende mishandeling zou hebben plaatsgevonden gedurende de uitoefening van zijn werkzaamheden.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het verzoek toewijsbaar is voor zover het gaat om de kosten gemaakt voor de strafzaak, waarbij er naar het oordeel van de officier van justitie anderhalf uur van de specificatie dient te worden afgetrokken. Het jurisprudentieonderzoek in een eenvoudige zaak als deze is volgens heersende jurisprudentie niet toewijsbaar en dat drie van de tien uren is besteed aan het contact met de verzoeker is naar het oordeel van de officier van justitie teveel. Ten aanzien van de kosten gemaakt voor de procedure op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze kosten geen rechtstreeks verband houden met de strafzaak. Er is wel een verband, maar dit verband is verder verwijderd. Het bedrag van € 1.367,94 moet daarom worden afgewezen.

Het oordeel van de rechtbank

Op grond van artikel 530 Sv kan aan een gewezen verdachte, wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, een vergoeding worden toegekend voor de kosten van rechtsbijstand.
Een deel van de gevraagde vergoeding ziet op de kosten voor rechtsbijstand gemaakt in een procedure op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Deze procedure was het gevolg van het voornemen om de toestemming in te trekken voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door verzoeker. In deze procedure is rechtsbijstand door een advocaat niet vereist, dit is een keuze die verzoeker zelf heeft gemaakt. Weliswaar bestaat een verband tussen het voornemen om de toestemming in te trekken en de verdenking die destijds op de verzoeker rustte, maar de rechtbank acht dit onvoldoende om deze kosten te beschouwen als te zijn gemaakt ten behoeve van de strafzaak. Deze kosten vallen dus niet onder de reikwijdte van artikel 530 Sv. De rechtbank zal dit gedeelte van het verzoek daarom afwijzen.
Ten aanzien van de kosten die gemaakt zijn ten behoeve van de strafzaak voor een bedrag van € 2.925,94, is de rechtbank van oordeel dat deze kosten niet zijn aan te merken als bovenmatig. De rechtbank acht gronden van billijkheid aanwezig om de verzoeker een bedrag van in totaal € 2.925,94 toe te kennen als vergoeding voor de kosten van zijn raadsman.
Voorts acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om de verzoeker voor de kosten van indiening en behandeling van bovengenoemd verzoek ex artikel 530 Sv het gebruikelijke bedrag van € 680,00 toe te kennen.
Uit het bovenstaande volgt dat een totaal bedrag van € 3.605,94 voor vergoeding in aanmerking komt.

Beslissing

De rechtbank kent aan de verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 3.605,94 (zegge: drieduizendzeshonderdenvijf euro en vierennegentig cent), en wijst af het anders of meer verzochte.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. B.A. Sturm, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. I. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 maart 2022.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing en mitsdien de betaling ten laste van de Staat der Nederlanden door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van: € 3.605,94 (zegge: drieduizendzeshonderdenvijf euro en vierennegentig cent), ten gunste van de verzoeker, door overmaking van voornoemd bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] , ten name van [naam rekeninghouder] , onder vermelding van [naam] schadevergoeding.