In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Kameroense man, een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend op basis van zijn homoseksuele geaardheid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de gestelde homoseksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. G.T. Cambier, en een tolk, A. Madu. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in het verleden al een asielaanvraag had ingediend, die was afgewezen, en dat hij in 2021 een opvolgende aanvraag had ingediend, waarin hij stelde dat hij homoseksueel is en problemen heeft ondervonden in Kameroen vanwege zijn geaardheid.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de verklaringen van de eiser over zijn seksuele geaardheid oppervlakkig en niet overtuigend waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende gedetailleerde en persoonlijke verklaringen heeft afgelegd over zijn ervaringen en de gevolgen van zijn seksuele geaardheid. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser niet in staat was om diepgaande verklaringen te geven over zijn relaties en de impact daarvan op zijn leven.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.