ECLI:NL:RBDHA:2022:2657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
Nl22.355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. S.N. Ali, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. F.F.M. van de Kamp, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat hij meer dan drie maanden buiten de EU heeft verbleven, waardoor Duitsland niet meer verantwoordelijk zou zijn.

Tijdens de zitting op 1 februari 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij langer dan drie maanden aaneengesloten buiten de EU heeft verbleven. De rechtbank heeft de bewijsstukken die eiser heeft overgelegd, zoals inreis- en uitreisstempels en medische verklaringen, als onvoldoende beoordeeld. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij niet kan terugkeren naar Duitsland vanwege racisme en discriminatie, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze stellingen niet voldoende onderbouwd zijn.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat Duitsland verantwoordelijk is voor de afhandeling van de asielaanvraag van eiser en dat verweerder niet gehouden was om een uitzondering te maken op basis van de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.355
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.N. Ali), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de zaak NL22.356, plaatsgevonden op 1 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer Benkita. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 25 november 2021 een verzoek naar Duitsland verstuurd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d van de Dublinverordening. Duitsland heeft dit verzoek op 29 november 2021 geaccepteerd.
2. Eiser stelt dat hij meer dan drie maanden buiten de Europese Unie (EU) heeft verbleven, waardoor Duitsland niet meer verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Hij is namelijk van 26 januari 2020 tot en met 15 februari 2020 en vanaf 10 oktober 2020 tot en met januari 2021 in Marokko geweest. Door zijn in- en uitreisstempels voor de periode van 26 januari 2020 tot en met 15 februari 2020 heeft hij duidelijk gemaakt dat hij de EU heeft
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nl. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
verlaten. Verder heeft eiser als bewijsstukken een bootticket overgelegd, waaruit blijkt dat hij op 10 oktober 2020 is aangekomen in Marokko , een melding die hij heeft gedaan bij de politie in Marokko en een medische verklaring waaruit zou blijken dat eiser in Marokko is geweest om voor zijn moeder te zorgen vanwege haar medische situatie. Uit al deze stukken blijkt dat eiser meer dan drie maanden buiten de EU heeft verbleven.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening komt de verplichting tot terugname door Duitsland te vervallen indien de verantwoordelijke lidstaat of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening kan aantonen dat de betrokkene het grondgebied van de EU- lidstaten tenminste drie maanden heeft verlaten. De vreemdeling moet het grondgebied dan voor drie maanden aaneengesloten hebben verlaten.3 In Bijlage II, lijst A, punt 3 en lijst B, punt 9 van de Uitvoeringsverordening EU nr. 118/2014 staat welke stukken als direct en indirect bewijs kunnen worden aangemerkt door verweerder.
4. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd om aan te tonen dat hij meer dan drie maanden aaneengesloten buiten het grondgebied van de EU heeft verbleven. De bewijsstukken die eiser heeft overgelegd zijn de volgende:
- Een uitreisstempel van Sete ( Frankrijk ) naar Marokko van 26 januari 2020;
- Een inreisstempel in Sete ( Frankrijk ) van 15 februari 2020;
- Een bootticket van 9 oktober 2020 waaruit blijkt dat eiser op 10 oktober 2020 in Marokko is aangekomen;
- Een brief van het Marokkaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken waarin staat dat eiser zich heeft gemeld in Marokko , omdat hij zijn paspoort is kwijtgeraakt. Dit document bevat geen datum;
- Een medische verklaring van een arts in Frankrijk over de situatie van de moeder van eiser in Marokko , waarin staat dat eiser van 1 januari 2021 tot en met 20 februari 2021 in Marokko heeft verbleven om voor zijn moeder te zorgen.
Deze overgelegde stukken zijn naar het oordeel van de rechtbank afzonderlijk, maar ook in samenhang onvoldoende om het gestelde verblijf van langer dan drie maanden buiten de EU aan te tonen. Uit de documenten blijkt hooguit dat eiser meerdere keren naar Marokko is gereisd, maar niet dat dit langer dan drie maanden aaneengesloten is geweest. De overgelegde stukken zijn daarvoor onvoldoende, ook in combinatie met wat eiser ter zitting heeft verklaard - namelijk dat hij van 10 oktober 2020 tot en met januari 2021 in Marokko heeft verbleven. In zijn eerdere verklaringen heeft eiser namelijk gezegd dat hij van 10 oktober 2020 tot en met 24 november 2020 in Marokko is verbleven en verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij nog steeds van die verklaring mag uitgaan. Eiser heeft geen verklaring gegeven voor dit verschil en evenmin bewijsstukken overgelegd waaruit afgeleid kan worden dat hij daadwerkelijk in de periode van 24 november 2020 tot en met januari 2021 in Marokko is geweest, terwijl dit wel van hem verwacht mag worden. Niet valt in te zien dat hij bijvoorbeeld geen vervoersbewijzen, huurcontracten of overnachtingsbewijzen kan overleggen om zijn verblijf voor deze periode aan te tonen. De rechtbank is daarom van oordeel dat Duitsland in beginsel wel verantwoordelijk is voor de afhandeling van eisers asielverzoek.
3 Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:666.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser stelt verder dat verweerder ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan. Theoretisch is er wellicht sprake van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar in de praktijk niet. Daarbij komt dat racisme in Duitsland onderdeel is gaan uitmaken van de maatschappij. Daardoor kan eiser zich niet wenden tot (hogere) (gerechtelijke) autoriteiten in Duitsland, die hebben namelijk de handelswijze van de Duitse overheid goedgekeurd of er wordt niet tegen opgetreden. Bij overdracht zal eiser daarom blootgesteld worden aan discriminatie en racisme. In Nederland zal hij niet in eenzelfde situatie belanden als in Duitsland, in Nederland zal hij namelijk op een gelijke wijze worden behandeld, ook ten aanzien van werk. Het is in theorie mogelijk om te klagen bij de Duitse autoriteiten, maar praktisch gezien bestaat deze mogelijkheid niet. Bij een poging tot het doen van beklag wordt geen medewerking verleend of wordt hieraan geen gehoor gegeven door de Duitse autoriteiten. In het bestreden besluit wordt ook niet nader gemotiveerd hoe met succes beklag kan worden gedaan.
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Duitsland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd.
7. De enkele stelling van eiser dat alleen in theorie sprake is van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de mogelijkheid om beklag te doen, is onvoldoende om niet meer uit te kunnen gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Duitsland garandeert namelijk met het claimakkoord dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verdragsverplichtingen en verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De stelling van eiser dat sprake is van racisme en discriminatie is niet nader onderbouwd. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat de discriminatie niet van zodanige aard is dat hij niet overgedragen kan worden. Het is niet duidelijk geworden op welke manier eiser onheus wordt bejegend als hij wordt overgedragen aan Duitsland. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser, mocht hij in Duitsland problemen ervaren met opvang en discriminatie, zich moet wenden tot de (hogere) Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat geen zin zal hebben. Eiser heeft ook niet nader onderbouwd dat hij eerder heeft geprobeerd zich te wenden tot de Duitse autoriteiten voor hulp, maar dat dit hem niet werd geboden.
Terugkeer naar land van herkomst
8. Eiser voert verder aan dat hij wil terugkeren naar zijn land van herkomst, Marokko . Hij zal daarom ook meewerken aan een versneld terugkeerproces. Het probleem is dat eisers documenten nog in Frankrijk liggen. Eiser acht het niet terecht dat verweerder niet aan Frankrijk heeft gevraagd om zijn documenten over te laten komen op grond van de onderzoeksplicht en samenwerkingsplicht die verweerder heeft. Eiser heeft dit verzoek bij verweerder neergelegd, omdat de Franse autoriteiten geen gehoor hebben gegeven aan zijn eigen verzoeken om zijn documenten terug te krijgen. Volgens eiser zullen de Franse autoriteiten eerder bereid zijn om informatie met de Nederlandse autoriteiten uit te wisselen
dan met de advocaat van eiser of Vluchtelingenwerk Nederland, omdat de laatste twee moeten aantonen dat zij de gemachtigde zijn van eiser. Dit is door zijn detentie onmogelijk.
9. De rechtbank oordeelt als volgt. Eisers wens om naar Marokko te willen is begrijpelijk, gelet op de gestelde slechte gezondheidssituatie van zijn moeder, maar door het claimakkoord is Duitsland nu de verantwoordelijk lidstaat. Duitsland is dus verantwoordelijk voor de afhandeling van eisers asielverzoek en ook voor een eventuele terugkeer naar Marokko . Dit betekent dat Nederland niet de aangewezen lidstaat is om eiser te helpen bij het verkrijgen van zijn identiteitsdocumenten. Deze vraag zal eiser moeten voorleggen bij de Duitse autoriteiten. Daarbij wordt nog wel opgemerkt dat het in beginsel aan eiser is om te zorgen voor de benodigde documenten.
10. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op wat hiervoor is overwogen, verweerder geen toepassing heeft hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken en de asielaanvraag aan zich had moeten trekken.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken bekendgemaakt op:
07 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.