ECLI:NL:RBDHA:2022:2657
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. S.N. Ali, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. F.F.M. van de Kamp, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat hij meer dan drie maanden buiten de EU heeft verbleven, waardoor Duitsland niet meer verantwoordelijk zou zijn.
Tijdens de zitting op 1 februari 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij langer dan drie maanden aaneengesloten buiten de EU heeft verbleven. De rechtbank heeft de bewijsstukken die eiser heeft overgelegd, zoals inreis- en uitreisstempels en medische verklaringen, als onvoldoende beoordeeld. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij niet kan terugkeren naar Duitsland vanwege racisme en discriminatie, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze stellingen niet voldoende onderbouwd zijn.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat Duitsland verantwoordelijk is voor de afhandeling van de asielaanvraag van eiser en dat verweerder niet gehouden was om een uitzondering te maken op basis van de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.