ECLI:NL:RBDHA:2022:2659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
NL22.77
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. F.F.M. van de Kamp, had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 februari 2022 is eiser niet verschenen, maar de vertegenwoordiger van de verweerder was aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen hoefde te worden, omdat Kroatië een verzoek om overname had aanvaard. Eiser voerde aan dat hij in Kroatië niet in staat was geweest om een asielprocedure te doorlopen en dat hij geen opvang had gekregen. Hij had acht uur in detentie gezeten zonder toegang tot een tolk, wat zijn communicatie met de Kroatische autoriteiten bemoeilijkte.

De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris zich op het standpunt had kunnen stellen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn detentie onrechtmatig was of dat hij geen asiel mocht aanvragen in Kroatië. De rechtbank concludeerde dat de huidige situatie van eiser anders was, aangezien hij nu als Dublinclaimant naar Kroatië zou gaan, waar zijn asielverzoek in behandeling zou worden genomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.77
proces-verbaal van de mondeling uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de zaak NL22.78, plaatsgevonden op 1 februari 2022. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft met het bestreden besluit de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen1, omdat op grond van de Dublinverordening2 Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Nederland heeft Kroatië een verzoek om overname gestuurd. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nl. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Hij is namelijk in Kroatië niet in de gelegenheid gesteld om een asielprocedure te doorlopen en heeft geen opvang gekregen. Hij heeft acht uur in detentie gezeten en er was geen tolk aanwezig. Eiser kon dus ook niet
communiceren met de Kroatische autoriteiten, waardoor het voor hem niet mogelijk was om een asielverzoek in te dienen. Daarnaast was het door zijn detentie niet mogelijk om te klagen bij de Kroatische autoriteiten.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten aanzien van Kroatië in beginsel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit wordt onder meer bevestigd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 juli 2021.3 Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval niet kan.
4. De stellingen van eiser ten aanzien van wat hij eerder heeft meegemaakt in Kroatië zijn onvoldoende om niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te kunnen gaan. Het is namelijk niet gebleken dat de detentie van eiser onrechtmatig was. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij geen asiel mocht aanvragen in Kroatië en dat er geen tolk aanwezig was tijdens zijn detentie. De rechtbank is verder van oordeel dat, voor zover eisers stellingen over wat hij heeft meegemaakt in Kroatië waar zijn, de huidige situatie van eiser anders is. Hij komt nu namelijk als Dublinclaimant naar Kroatië en de Kroatische autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen, met in achtneming van de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Dit houdt onder meer in dat Kroatië ervoor moet zorgen dat een eventuele uitzetting niet in strijd zal zijn met het verbod van refoulement. Eiser zal dus in de asielprocedure in Kroatië worden opgenomen. Als eiser problemen ervaart ten aanzien van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen kan hij klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet kunnen of willen helpen.
5. De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat verweerder van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon uitgaan. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom ook niet in behandeling hoeven nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
6. Tegen verweerders constatering in het besluit dat eisers beroep op artikel 16 van de Dublinverordening niet slaagt, omdat niet aan de voorwaarden van dat artikel is voldaan, zijn geen beroepsgronden gericht. De rechtbank zal dit daarom buiten de beoordeling laten.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
07 februari 2022

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.