ECLI:NL:RBDHA:2022:2659
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. F.F.M. van de Kamp, had deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 1 februari 2022 is eiser niet verschenen, maar de vertegenwoordiger van de verweerder was aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen hoefde te worden, omdat Kroatië een verzoek om overname had aanvaard. Eiser voerde aan dat hij in Kroatië niet in staat was geweest om een asielprocedure te doorlopen en dat hij geen opvang had gekregen. Hij had acht uur in detentie gezeten zonder toegang tot een tolk, wat zijn communicatie met de Kroatische autoriteiten bemoeilijkte.
De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris zich op het standpunt had kunnen stellen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn detentie onrechtmatig was of dat hij geen asiel mocht aanvragen in Kroatië. De rechtbank concludeerde dat de huidige situatie van eiser anders was, aangezien hij nu als Dublinclaimant naar Kroatië zou gaan, waar zijn asielverzoek in behandeling zou worden genomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.