ECLI:NL:RBDHA:2022:2670

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
C/09/604553 / FA RK 20-9140
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, eenhoofdig gezag, hoofdverblijfplaats, zorgregeling, omgang ontzegd, kinderalimentatie, partneralimentatie, verdeling gemeenschap, vergoedingsrechten, toepassing nieuwe wet

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 15 maart 2022, wordt de echtscheiding tussen partijen, [X] en [Y], uitgesproken. De rechtbank heeft kennisgenomen van de verzoeken van de vrouw, [X], die onder andere echtscheiding met nevenvoorzieningen heeft verzocht, waaronder eenhoofdig gezag over de minderjarige [minderjarige 2] en een zorgregeling voor [minderjarige 1]. De man, [Y], is niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij correct was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.

De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] zal krijgen, gezien de emotionele problemen van het kind en het gebrek aan contact met de man. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] is bij de vrouw vastgesteld. De rechtbank heeft de omgang tussen de man en [minderjarige 2] ontzegd, omdat dit in strijd zou zijn met de belangen van het kind. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 292,- per maand voor [minderjarige 1] en € 526,- per maand voor [minderjarige 2].

Daarnaast is de partneralimentatie vastgesteld op € 1.071,- per maand voor de duur van 12 jaar. De rechtbank heeft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij de woningen en inboedel zijn verdeeld tussen partijen. De man is verplicht om een compensatie te betalen aan de vrouw als gevolg van overbedeling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten worden door iedere partij zelf gedragen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Zaak – en rekestnummers:
  • C/09/604553 en FA RK 20-9140 (echtscheiding)
  • C/09/613199 en FA RK 21-3824 (verdeling)
Datum beschikking: 15 maart 2022

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 17 december 2020 ingekomen verzoek van:

[X]

de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. V.A.D. Enters te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y]

de man,
wonende in [woonplaats 2] .

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
  • het F9-formulier met bijlage van [huwelijksdatum] 2021 van de man;
  • het F9-formulier met bijlage van [huwelijksdatum] 2021 van de vrouw;
  • het F9-formulier met bijlage van 9 juli 2021 van de vrouw;
  • het gewijzigde verzoekschrift van de vrouw, binnen gekomen op 28 januari 2022.
De minderjarige, [minderjarige 1] , heeft in raadkamer zijn mening gegeven.
De minderjarige, [minderjarige 2] , heeft schriftelijk en in raadkamer haar mening gegeven.
Op 8 [geboortedatum 2] 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
De man is – hoewel op de juiste wijze opgeroepen – niet op de zitting verschenen.
Namens de vrouw zijn op de zitting nadere stukken, waaruit blijkt dat de vrouw het gewijzigde verzoekschrift naar de man heeft gemaild, en een pleitnota overgelegd.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2001 te [huwelijksplaats] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2007 te [geboorteplaats 2] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
  • Deze rechtbank heeft op 15 februari 2021 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende dat:
- de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan
de [adres echtelijke woning] te [woonplaats X en Y]
- de kinderen aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
- een zorgregeling is bepaald conform het verzoekschrift van de vrouw, in kopie
aangehecht aan de beschikking;
- partijen elkaar de goederen strekkend tot dagelijks gebruik beschikbaar
zullen stellen, waarbij in ieder geval de Suzuki personenauto en de scooter aan de
vrouw ter beschikking zullen worden gesteld;
- partijen over en weer de goederen strekkend tot het dagelijks gebruik van
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] beschikbaar zullen stellen;
- de man aan de vrouw met ingang van 1 februari 2021 voorlopig een partneralimentatie
van € 1.100,- bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- de man aan de vrouw met ingang van 1 februari 2021 voorlopig een kinderalimentatie
ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van € 733,- per maand zal betalen, telkens bij
vooruitbetaling te voldoen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw, zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
  • bepaling dat de kinderen hun gewone verblijfplaats bij de vrouw zullen hebben;
  • vaststelling van een zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de man conform punt 10 tot en met 13 van het gewijzigde verzoek;
  • bepaling dat de vrouw wordt belast met het eenhoofdig gezag ten aanzien van [minderjarige 2] ;
  • bepaling dat tussen de man en [minderjarige 2] de omgang wordt ontzegd;
  • bepaling dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met € 950,- per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen en te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die de man op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van de kinderen kan of zal worden verstrekt;
  • bepaling dat de man zal bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met € 2.750,- bruto per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, voor de duur van 12 jaren, te rekenen vanaf de datum van de inschrijving van de beschikking van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
  • bepaling dat de eventuele kosten van de tenuitvoerlegging van de hierboven gevraagde alimentatiebeslissingen voor rekening van de man komen, voor zover deze door de man veroorzaakt worden;
  • vaststelling van de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen op de wijze als beschreven in het lichaam van het verzoekschrift;
  • bepaling dat de woning aan de [adres] te [woonplaats X en Y] aan de man wordt toegedeeld onder vaststelling van het bedrag dat de man ter zake zal moeten betalen aan de vrouw aan de hand van een taxatie gedaan door een beëdigd taxateur, zoals door de vrouw in het lichaam is voorgesteld;
  • bepaling dat de woning aan de [adres echtelijke woning] te [woonplaats X en Y] aan de vrouw wordt toegedeeld, onder vaststelling van het bedrag dat de vrouw ter zake zal moeten betalen aan de man aan de hand van een taxatie gedaan door een beëdigd taxateur, zoals door de vrouw in het lichaam is voorgesteld;
  • veroordeling van de man om binnen 14 dagen nadat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw uit te betalen de compensatiesom die hij verschuldigd zal zijn als gevolg van de overbedeling, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de vrouw verschuldigde vanaf de eerste dag dat de hierboven omschreven betalingstermijn is verstreken tot aan de dag waarop de betaling in het geheel heeft plaatsgevonden;
  • bepaling dat ten aanzien van de verdeling van het pensioen van partijen bij anticipatie de nieuwe Wet Verdeling Pensioen bij Scheiding van toepassing wordt verklaard;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert – onder referte ten aanzien van de echtscheiding, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] en de zorgregeling voor [minderjarige 1] – op dit moment nog verweer tegen de overige verzoeken van de vrouw, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Verder verzoekt de man zelfstandig:
  • te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] van € 249,- per maand voldoet, met ingang van de datum van deze beschikking en een bijdrage in de kosten van verzorging van [minderjarige 2] voldoet van € 384,- per maand met ingang van de datum van deze beschikking;
  • de door de man op 17 december 2019 getekende “overeenkomst d.d. 23 december 2019” te vernietigen en te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen van € 128,- bruto per maand, althans maximaal € 808,- bruto per maand, althans de overeenkomst te wijzigen in die zin dat de bijdrage in de kosten van levensonderhoud, gelet op de termijn van 12 jaren, wordt vastgesteld op € 488,- bruto per maand, waarbij de termijn niet verlengbaar is;
  • de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen alsmede het door de ene partij aan de andere partij te betalen bedrag ter zake van overbedeling;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid
Door partijen is geen door beide partijen ondertekend ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de overgelegde stukken en dat wat op de zitting is besproken voldoende gebleken dat partijen niet in staat zijn om tot een gezamenlijk opgesteld en ondertekend ouderschapsplan te komen. Omdat de rechtbank in deze beschikking zal beslissen op de nog voorliggende geschilpunten omtrent de kinderen zal zij voorbijgaan aan het vereiste van artikel 815, tweede lid, Rv en de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw stelt dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. De man heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond zal worden toegewezen.
Eenhoofdig gezag over [minderjarige 2]
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank het gezamenlijk gezag op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, BW, zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste en derde lid, BW van overeenkomstige toepassing. Het gezamenlijk gezag kan worden beëindigd indien:
a. a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b) indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De vrouw stelt dat de scheiding van de ouders bij [minderjarige 2] heeft geleid tot een emotionele rollercoaster en de band tussen [minderjarige 2] en de man onder spanning heeft gezet. Als gevolg van alle stress heeft [minderjarige 2] aan zelfbeschadiging gedaan en zag de vrouw bij haar een verstoord eetpatroon. De vrouw heeft vervolgens hulpverlening ingezet om te proberen de band tussen [minderjarige 2] en de man te verbeteren. Helaas hebben de pogingen van de hulpverlening er niet voor gezorgd dat het contact tussen de man en [minderjarige 2] is hersteld. [minderjarige 2] zit emotioneel zodanig in de knel dat zij twee zelfmoordpogingen heeft ondernomen in 2020. [minderjarige 2] heeft hiervoor van mei 2020 tot april 2021 therapie gehad en er zijn veel verschillende hulpverleners betrokken geweest gedurende dit traject. De vrouw stelt dat gezamenlijk gezag voor [minderjarige 2] betekent dat zij afhankelijk is van de toestemming en de bereidheid van de man ten aanzien van haar hulpverlening en welzijn. Dit is in strijd met het belang van [minderjarige 2] . De vrouw stelt dat de wetenschap dat de man geen formeel zeggenschap meer over [minderjarige 2] heeft haar zal helpen in haar herstel. Zij stelt daarom dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige 2] noodzakelijk is.
De man heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit verzoek.
[minderjarige 2] heeft in haar brief en in haar gesprek met de kinderrechter duidelijk gemotiveerd waarom zij eenhoofdig gezag in haar belang vindt. Omdat zij momenteel geen contact met de man heeft, acht zij hem niet in staat om in haar belang gezagsbeslissingen te nemen. Gezien het gebrek aan contact heeft [minderjarige 2] er ook geen vertrouwen in dat de man weet welke hulpverlening goed voor haar is en zij is bang dat de man geen toestemming zal verlenen voor door haar benodigde hulpverlening.
De rechtbank overweegt als volgt. [minderjarige 2] ervaart op dit moment een dusdanige belasting door het idee dat de man (met name op medisch gebied) over haar kan beslissen, dat in dit geval de rechtbank het anderszins in haar belang acht dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd.
Het is naar het oordeel van de rechtbank nodig dat [minderjarige 2] toekomt aan de verwerking van alles wat er gedurende de afgelopen periode is gebeurd en op dit moment staat haar beleving van het gezamenlijk gezag daaraan in de weg. De rechtbank spreekt de hoop uit dat er juist door deze maatregel rust bij [minderjarige 2] zal komen en dat de door haar ervaren druk wordt verminderd. Van daaruit zal er, zo hoopt de rechtbank, in de toekomst meer ruimte zijn voor verwerking en vervolgens het herstel van de band tussen de man en [minderjarige 2] . De rechtbank zal daarom het door de vrouw verzochte eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] toewijzen.
Hoofdverblijfplaats van de kinderen
Op grond van artikel 1:253a lid 2 sub b BW kan de rechtbank beslissen bij welke ouder het kind zijn of haar hoofdverblijfplaats heeft.
Omdat de vrouw het eenhoofdig gezag over [minderjarige 2] heeft gekregen, volgt [minderjarige 2] de verblijfplaats van de vrouw, zodat de rechtbank het verzoek van de vrouw ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij gebrek aan belang afwijst.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] heeft de man geen verweer gevoerd. De rechtbank zal dit verzoek, als niet weersproken en op de wet gegrond, toewijzen.
Zorgregeling voor [minderjarige 1]
Volgens artikel 1:253a lid 2 sub a BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan het vaststellen van een zorgregeling omvatten.
De man heeft geen verweer gevoerd tegen de door de vrouw verzochte zorgregeling voor [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij achter de door de vrouw verzochte zorgregeling staat. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen, nu niet is gebleken dat het belang van [minderjarige 1] zich daartegen verzet en de verzochte zorgregeling overeenkomt met de wens van [minderjarige 1] .
Omgang ontzeggen tussen de man en [minderjarige 2]
Op grond van artikel 1:253a lid 2 BW kan de rechtbank kan op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
Artikel 1:377a lid 3 BW bepaalt:
de rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Uit het behandelevaluatie verslag van [minderjarige 2] van haar orthopedagoog volgt dat er eerst één keer in de twee weken op zondag een contactmoment was tussen de man en [minderjarige 2] , waarin het de bedoeling was dat zij het contact zouden herstellen door op deze dag samen leuke dingen te doen. Dit contact verliep echter steeds moeizamer. Uiteindelijk heeft de man in oktober 2020 aangegeven dat hij het beter vond om geen contact meer te hebben met [minderjarige 2] .
Hij heeft naar de behandelaar aangegeven ook geen deel meer te nemen aan de behandeling van [minderjarige 2] , omdat het volgens hem geen goede bijdrage had aan de behandeling. De behandelaar heeft de man per mail proberen te overtuigen van het belang van zijn betrokkenheid. De man bleef echter bij zijn standpunt.
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken volgt dat er sinds oktober 2020 geen omgang meer plaatsvindt tussen de man en [minderjarige 2] . Volgens de vrouw wil [minderjarige 2] ,
die veel heeft meegemaakt met de man en geen vertrouwen meer in hem heeft, op dit moment ook geen contact met hem. Sinds [minderjarige 2] niet meer bij de man komt, zit zij lekkerder in haar vel en kan hij zich beter concentreren op school, aldus de vrouw. [minderjarige 2] heeft zelf ook schriftelijk en in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij niet meer naar de man wil. Zij heeft hierbij bezwaren tegen de omgang met de man genoemd. Gelet op haar leeftijd en in aanmerking genomen dat zij consistent is in haar wens om nu geen contact met de man te hebben, is de rechtbank van oordeel dat haar mening serieus moet meewegen bij de beoordeling van het verzoek van de vrouw. Vaststaat dat [minderjarige 2] diverse ervaringen met de man heeft doorgemaakt, die bij [minderjarige 2] boosheid, teleurstelling en verdriet hebben veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank dient aan [minderjarige 2] tijd gegund te worden om op enig moment zelf de stap tot omgang met de man te zetten. [minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter ook aangegeven dat zij hierin eventueel zelf ooit het initiatief wil nemen. Naar het oordeel van de rechtbank dient het initiatief tot contactherstel onder de gegeven omstandigheden ook bij [minderjarige 2] te liggen. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat omgang tussen de man en [minderjarige 2] op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige 2] , zodat het verzoek van de vrouw om de man het recht op omgang met [minderjarige 2] te ontzeggen zal worden toegewezen.
Tot slot wijst de rechtbank er op dat een ontzegging van het recht op omgang tussen ouder en kind volgens vaste jurisprudentie een in tijd beperkt karakter heeft. In ieder geval kan na een periode van een jaar, of als de omstandigheden wijzigen ook eerder, een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling worden ingediend door de man (HR 27 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5045).
Kinderalimentatie
Behoefte van de kinderen
Partijen zijn het eens over de behoefte van de kinderen, zijnde € 1.340,- per maand, dus € 670,- per kind per maand.
Draagkracht van de vrouw
Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de vrouw gaat de rechtbank uit van de volgende inkomsten aan de kant van de vrouw:
  • € 23.380,- bruto per jaar als gevolg van de WIA-uitkering, zoals volgt uit de jaaropgave 2021;
  • € 11.912,- bruto per jaar als gevolg van haar werkzaamheden bij de gemeente [woonplaats X en Y] , zoals volgt uit de jaaropgave 2021;
  • € 5.640,- bruto per jaar van het ABP, zoals volgt uit de ter zitting getoonde jaaropgave 2021;
  • € 3.394,- bruto per jaar van Loyalis, zoals volgt uit de afschriften van de betaalrekening van de vrouw over het jaar 2021.
Dit resulteert in een totaal bruto-inkomen van € 44.326,- in 2021.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het Eigen Woningforfait van € 1.179,- per jaar (gebaseerd op de WOZ-waarde van € 262.000 per 1 januari 2020 van de woning aan de [adres echtelijke woning] ) en een rente eigen woning van € 5.408,- per jaar (gebaseerd op de overgelegde hypotheekgegevens). Verder houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop.
Aan de hand van deze uitgangspunten is het huidige NBI van de vrouw € 2.952,- per maand. De draagkracht van de vrouw is € 732,- per maand.
Draagkracht van de man
De man heeft geen inzicht verschaft in zijn huidige inkomen. De meest recente inkomensgegevens van de man die bij de rechtbank bekend zijn komen uit de jaaropgave 2019, toen de man € 93.464,- bruto verdiende. De vrouw heeft in haar eerste berekening van de kinderalimentatie het huidige inkomen van de man geschat op € 100.000,- bruto per jaar. De man is akkoord gegaan met de door de vrouw gemaakte berekening, maar heeft hierbij geen recente inkomensgegevens overgelegd. De vrouw stelt dat, gezien het feit dat de man zonder overlegging van stukken de door de vrouw verzochte bijdrage niet heeft betwist, erop wijst dat zij een te lage inschatting van het inkomen van de man heeft gemaakt. Zij schat het huidige inkomen van de man daarom op € 150.000,- bruto per jaar. Omdat de man zijn huidige inkomen niet met stukken heeft onderbouwd en het door de vrouw gestelde inkomen niet heeft betwist, gaat de rechtbank bij de man uit van een bruto jaarinkomen van € 150.000,-. Hier zal de rechtbank de fiscale bijtelling van de auto van de zaak van € 2.742,- per jaar van aftrekken (dit bedrag volgt uit de jaaropgave 2019 van de man).
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het Eigen Woningforfait van € 1.669,- per jaar (gebaseerd op de WOZ-waarde van € 371.000 per 1 januari 2020 van de woning aan de [adres] ) en een rente eigen woning van € 11.315,- per jaar (gebaseerd op de overgelegde hypotheekgegevens). Verder houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Aan de hand van deze uitgangspunten is het huidige NBI van de man € 6.916,- per maand. De draagkracht van de man is € 2.675,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De gezamenlijke draagkracht van beide ouders is € 3.407,- per maand en overstijgt de behoefte van de kinderen. Volgens de aan deze beschikking gehechte berekening bedraagt na een draagkrachtvergelijking het aandeel van de man (afgerond) € 1.052,- per maand (€ 526,- per maand per kind) en van de vrouw (afgerond) € 288,- per maand (€ 144,- per maand per kind).
Zorgkorting en conclusie kinderalimentatie
Als gevolg van de hiervoor vastgestelde zorgregeling zal de rechtbank op basis van het Tremarapport voor [minderjarige 1] een zorgkorting van 35% toepassen. Omdat de rechtbank de omgang tussen [minderjarige 2] en de man heeft ontzegd, zal de rechtbank ten aanzien van [minderjarige 2] geen rekening houden met de zorgkorting.
De behoefte van [minderjarige 1] is € 670,- per maand, zodat de zorgkorting voor [minderjarige 1] (afgerond) € 234,- per maand bedraagt. Dit bedrag strekt in mindering op de door de man te betalen bijdrage voor [minderjarige 1] van (afgerond) € 526,- per maand, zodat de kinderalimentatie voor [minderjarige 1] € 292,- per maand bedraagt.
Omdat er voor [minderjarige 2] geen zorgkorting geldt, dient de man voor [minderjarige 2] zijn volledige aandeel in de kosten te voldoen, zijnde € 526,- per maand.
De totale kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet voldoen is daarom (afgerond) € 818,- per maand.
Ingangsdatum
Omdat in de voorlopige voorzieningenprocedure al een bedrag aan kinderalimentatie is vastgesteld, zal de nieuwe bijdrage ingaan vanaf het moment dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Bevrijdende betaling
De vrouw heeft gesteld dat de man incidenteel de kinderalimentatie op de rekening van de kinderen heeft gestort in plaats van op de rekening van de vrouw. De rechtbank benadrukt daarom hierbij dat de man alleen bevrijdend heeft betaald als de kinderalimentatie op de rekening van de vrouw is gestort. Indien de man de kinderalimentatie op de rekening van de kinderen stort, heeft hij daarmee niet bevrijdend betaald en kan de vrouw het LBIO inschakelen om alsnog de kinderalimentatie te vorderen. Het LBIO zal in dat geval de eventueel hierbij betrokken kosten bij de man in rekening brengen. Het verzoek van de vrouw dat de eventuele kosten van de tenuitvoerlegging van de gevraagde alimentatiebeslissingen voor rekening van de man komen, voor zover deze door de man veroorzaakt worden, zal daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Partneralimentatie
Behoefte van de vrouw
De vrouw gaat bij de berekening van haar behoefte uit van de zogenoemde Hofnorm. Daarbij wordt de behoefte van de vrouw berekend op 60% van het NBGI minus de kosten van de kinderen. De vrouw stelt dat haar behoefte op basis van de Hofnorm € 3.352,- netto per maand bedraagt. De man heeft deze behoefte niet betwist, zodat de rechtbank hiervan uitgaat.
De vrouw heeft verzocht deze behoefte met € 200,- per maand te verhogen, in verband met de kosten die zij draagt voor de hond en de kat van partijen. Omdat de vrouw ervoor heeft gekozen om haar behoefte te baseren op de Hofnorm in plaats van op een behoeftelijst (waarin de kosten voor de huisdieren als post opgenomen zouden kunnen worden), gaat de rechtbank ervanuit dat de kosten voor de huisdieren al verdisconteerd zijn in de Hofnorm en zal hier daarom niet apart rekening mee houden.
Aanvullende behoefte/ behoeftigheid van de vrouw
De rechtbank gaat voor het berekenen van de aanvullende behoefte van de vrouw uit van het inkomen in 2021, zoals hiervoor in het kader van de kinderalimentatie is overwogen. Uit de aangehechte berekening van de rechtbank volgt een NBI van de vrouw ten behoeve van partneralimentatie van € 2.678,- per maand. Dat betekent dat zij een resterende aanvullende netto behoefte aan partneralimentatie heeft van (€ 3.352 – € 2.678=) € 674,- netto per maand. Dit resulteert in € 1.071,- bruto per maand.
Draagkracht van de man
De rechtbank gaat voor het berekenen van de draagkracht van de man uit van het inkomen zoals hiervoor in het kader van de kinderalimentatie is overwogen, te weten € 150.000,- bruto per jaar. Ook hier trekt de rechtbank de fiscale bijtelling van de auto van de zaak van € 2.742,- per jaar vanaf.
De rechtbank houdt rekening met de volgende maandelijkse lasten van de man:
  • hypotheek betalingen van € 943 per maand;
  • gemiddelde basishuur van € 235,- per maand;
  • premie basisverzekering ZVW van € 126,- per maand;
  • premie aanvullende verzekering van € 58,- per maand;
  • verplicht eigen risico van € 32,- per maand;
  • nominaal deel premie ziektekosten van € 34,- per maand.
Voor de man geldt een bijstandsnorm voor een alleenstaande en in het kader van de partneralimentatie een draagkrachtpercentage van 60%. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de door de man te betalen kosten voor de kinderen van € 818,- per maand. Uit de aangehechte berekening volgt dat de man, gezien het voorgaande, draagkracht heeft om een bedrag van € 2.270 netto aan partneralimentatie te voldoen.
Conclusie partneralimentatie en ingangsdatum
De hoogte van de te betalen partneralimentatie wordt gezien het voorgaande begrensd door de aanvullende behoefte van de vrouw. De rechtbank zal daarom vaststellen dat de man een partneralimentatie van € 1.071,- per maand aan de vrouw moet voldoen. De rechtbank zal deze partneralimentatie vaststellen met ingang van de datum van inschrijving van deze echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Duur van de partneralimentatie
De vrouw heeft een door beide partijen ondertekende overeenkomst, daterend van 23 december 2019 overgelegd, waaruit volgt dat partijen gezamenlijk afspreken dat de partneralimentatie die de man aan de vrouw betaalt, in afwijking van de huidige wetgeving, voor een periode van 12 jaar zal worden betaald.
De man verzoekt de rechtbank primair om de overeenkomst te vernietigen, omdat hij niet de gelegenheid heeft gekregen om zich te oriënteren op de inhoud van de overeenkomst en de strekking en gevolgen van deze overeenkomst daarom voor hem onduidelijk waren. Subsidiair verzoekt de man de rechtbank om de overeenkomst nietig te verklaren, op grond van misbruik van omstandigheden.
Volgens de man heeft de vrouw hem zonder eerdere aankondiging overvallen met de overeenkomst en de man naar zijn gevoel gedwongen om te tekenen. Ook beroept de man zich op dwaling. Op het moment van de overeenkomst was de man immers niet bekend met de relevante wetgeving, wat deze wetgeving voor hem zou betekenen, de hoogte van zijn draagkracht, de door hem te leveren bijdrage en de ins en outs rondom de hardheidsclausule.
Op de zitting heeft de vrouw uitgelegd hoe deze overeenkomst tot stand is gekomen. Zij stelt dat partijen in 2019 gezamenlijk de keuze hebben gemaakt om het echtscheidingsverzoek nog niet in te dienen, omdat partijen toen nog in overleg waren over de gevolgen van de echtscheiding, maar dat zij het wel redelijk vonden om de toen geldende wetgeving op hun echtscheidingsverzoek toe te passen. Zij hebben daarom gezamenlijk besloten om de overeenkomst op te stellen, zodat de duur van de partneralimentatie voor beide partijen duidelijk was. In de overeenkomst is bewust (nog) geen alimentatiebedrag opgenomen, omdat partijen toen nog in onderhandeling waren over de te betalen partneralimentatie. De vrouw geeft ook aan dat zij de man niet onder druk heeft gezet om te tekenen, hij heeft het document getekend tijdens een overdrachtsmoment van de kinderen. Verder heeft de vrouw aangegeven dat er over de inhoud van de overeenkomst contact is geweest met een advocaat. Vervolgens zijn partijen gezamenlijk tot de inhoud van de overeenkomst gekomen. De vrouw onderbouwd deze gang van zaken met de door haar overgelegde mailwisselingen in productie 21.
De man heeft de door de vrouw gestelde gang van zaken niet betwist. Gezien deze gang van zaken overweegt de rechtbank dat er geen sprake is van de door de man gestelde gronden voor vernietiging dan wel nietigverklaring van de overeenkomst van 23 december 2019. Dit betekent dat de man, op grond van deze onderlinge overeenkomst, gehouden is om de hierboven vastgestelde partneralimentatie voor de duur van 12 jaar te betalen.
Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
Nu partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet worden aangenomen dat
tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Als uitgangspunt geldt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap bij helfte tussen hen wordt verdeeld (artikel 1:100 BW, zoals dat gold voor 1 januari 2018).
Peildatum
Voor het vaststellen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank, namelijk 17 december 2020.
Als peildatum voor de waardering van de te verdelen goederen geldt de datum van feitelijke verdeling, tenzij de man en de vrouw anders overeenkomen of op basis van de redelijkheid en billijkheid daarvan dient te worden afgeweken.
Omvang
Partijen hebben gesteld dat de volgende vermogensbestanddelen in hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vallen:
de woning aan de [adres echtelijke woning] ( [woonplaats X en Y]
de woning aan de [adres] 58 ( [woonplaats X en Y]
de spaarverzekeringen bij Florius, bekend onder kenmerken [nr. 1] en [nr. 2] verbonden aan de woning aan de [adres]
de inboedel in beide woningen;
de auto (met kenteken [kenteken 1] ;
de scooter (met kenteken [kenteken 2] ;
de caravan (met kenteken [kenteken 3] );
de bankrekeningen;
Hiernaast is gesteld dat de volgende schulden in de gemeenschap vallen:
9. de hypothecaire geldlening bij Syntrus (bekend onder kenmerk [nr. 3] ), verbonden aan de woning aan de [adres echtelijke woning] te [woonplaats X en Y] ;
10. de hypothecaire geldlening bij Florius (bekend onder kenmerk [nr. 4] ), verbonden aan de woning aan de [adres] te [woonplaats X en Y] ;
Ad. 1 en 9: de woning aan de [adres echtelijke woning] met de daaraan verbonden hypothecaire geldlening bij Syntrus
Partijen zijn het erover eens dat de woning aan de [adres echtelijke woning] en de aan deze woning verbonden hypothecaire geldlening bij Syntrus aan de vrouw kunnen worden toebedeeld. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen. De vrouw zal de hypothecaire geldlening bij Syntrus voor haar rekening moeten nemen en zich ervoor moeten inspannen dat de man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Bij toedeling van deze woning aan de vrouw zal de vrouw de helft van de waarde van de woning, verminderd met de waarde van de hypothecaire geldlening, aan de man moeten voldoen.
Mocht het de vrouw financieel niet lukken om de woning over te nemen, dan zal deze worden verkocht aan een derde, waarbij partijen de helft van de overwaarde zullen delen c.q. ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de restschuld.
Ad. 2, 3 en 10: de woning aan de [adres] , met de daaraan verbonden hypothecaire geldlening en spaarverzekering bij Florius
Partijen zijn het erover eens dat de woning aan de Hagesteinstraat en de aan deze woning verbonden hypothecaire geldlening aan de man kunnen worden toebedeeld. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen. De man zal de hypothecaire geldlening bij Florius voor zijn rekening moeten nemen en zich ervoor moeten inspannen dat de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Partijen hebben een spaarverzekering bij Florius (polisnummers [nr. 1] en [nr. 2] . Bij toedeling van de echtelijke woning aan de man, zal hij deze polis voortzetten. Bij toedeling van deze woning aan de man zal de man de helft van de waarde van de woning, verminderd met de waarde van de hypothecaire geldlening, aan de vrouw moeten voldoen. Ook zal de man de helft van het opgebouwde spaarsaldo van de spaarverzekeringen aan de vrouw moeten voldoen. Bepalend voor de waarde van de spaarverzekering c.q. hoogte van de hypothecaire geldlening zal zijn de datum van de overdracht van de woning.
Taxatie van beide woningen
Partijen zijn het erover eens dat de waarde van de woningen zal worden bepaald door [naam 1] of [naam 2] , welke waarde tussen partijen bindend is. Partijen dienen ieder de helft van de kosten voor de taxaties te voldoen.
Ad. 4: de inboedel
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de inboedel. De vrouw behoudt de inboedel van de [adres echtelijke woning] en de man behoudt de inboedel van de [adres] , zonder nadere verrekening van de waarde. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
Ad. 5, 6 en 7: de auto, de scooter en de caravan
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de auto, de scooter en de caravan. De auto en de scooter worden aan de vrouw toebedeeld, zonder nadere verrekening van de waarde.
De caravan wordt aan de man toebedeeld, zonder nadere verrekening van de waarde. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
Ad. 8: de bankrekeningen
Het verzoek van de vrouw ten aanzien van de bankrekeningen is door de man niet betwist. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw toewijzen. Dit betekent dat de bankrekeningen als volgt worden verdeeld:
  • [nr. 5] ten name van partijen: het saldo op de peildatum wordt bij helfte verdeeld en vervolgens zal de rekening worden opgeheven;
  • [nr. 6] ten name van partijen: het saldo op de peildatum wordt bij helfte verdeeld en vervolgens zal de rekening worden opgeheven;
  • [nr. 7] ten name van de man: het saldo dat op de peildatum aanwezig was zal bij helfte worden verdeeld en de rekening wordt daarna aan de man toebedeeld;
  • [nr. 8] ten name van de vrouw: het saldo dat op de peildatum aanwezig was zal bij helfte worden verdeeld en de rekening wordt daarna aan de vrouw toebedeeld.
Ten aanzien van twee gezamenlijke rekeningen ( [nr. 9] en [nr. 10] ) stelt de vrouw dat zij een vorderingsrecht op de man heeft. Deze rekeningen worden daarom hieronder nader besproken.
Overbedeling
Het bedrag dat als gevolg van overbedeling ontstaat (met name omdat de woning van de man een hogere waarde heeft dan de woning van de vrouw), dient de man uiterlijk één maand na de overdracht van de woning aan de [adres] te voldoen aan de vrouw, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de vrouw verschuldigde vanaf de eerste dag dat de hierboven omschreven betalingstermijn is verstreken tot aan de dag waarop de betaling in het geheel heeft plaatsgevonden.
Vergoedingsrechten van de vrouw op de man
De vrouw stelt dat zij de volgende vergoedingsrechten op de man heeft:
Vordering als gevolg van schenkingen: de vrouw stelt dat haar ouders haar onder uitsluitingsclausule geld hebben geschonken. Dit geld is gestort op de gemeenschappelijke bankrekening van partijen, maar moet volgens de vrouw als privévermogen worden aangemerkt. Volgens de vrouw gaat het om een totaalbedrag van € 53.157,- (€ 15.363,- voor de vrouw, € 12.794,- voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en € 25.000,- voor de verbouwing van de woning). Zij stelt dat zij € 16.075,47 heeft gebruikt ten behoeve van de gemeenschappelijke woning aan de [adres echtelijke woning] , zodat zij dit bedrag vordert van de man. De man betwist dat er sprake is van schenkingen van de ouders van de vrouw aan de vrouw met een uitsluitingsclausule. De ouders van de vrouw hebben geld gestort op de gezamenlijke bankrekening van partijen. Daarbij is niet de toevoeging gemaakt dat het zou gaan om schenkingen aan de vrouw, laat staan dat er sprake is van een uitsluitingsclausule. De man gaat er wel mee akkoord dat de betalingen die de ouders van de vrouw voor de kinderen bedoeld hebben, van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] blijven. De man stelt voor om deze bedragen op een nog te openen rekening op naam van de kinderen te storten, waarbij alleen met toestemming van beide ouders bedragen van afgehaald kunnen worden.
Onderhoudskosten ten aanzien van de auto: de vrouw stelt dat zij na de peildatum nog twee nota’s heeft betaald ten aanzien van de gemeenschappelijke auto. Omdat de auto nog gemeenschappelijk eigendom is, zijn de onderhoudskosten ook gemeenschappelijk, aldus de vrouw. De nota’s vormen samen een bedrag van € 1.234,27. De vrouw vordert daarom € 617,14 van de man.
Vakantiegeld en bonussen van de man: de vrouw vordert de helft van het vakantiegeld en de helft van de bonussen die de man tot de peildatum heeft ontvangen, omdat deze bedragen gedurende het huwelijk zijn opgebouwd.
Ad 1: vordering als gevolg van schenkingen
Op de zitting heeft de vrouw verklaard dat van de door haar gestelde bedragen van € 15.363,- voor haarzelf en € 25.000,- voor de verbouwing van haar woning, nog om en nabij € 8.000,- op de gezamenlijke rekeningen van partijen staat. De rechtbank zal bepalen dat ook voor de rekeningen [nr. 9] en [nr. 10] geldt dat partijen het saldo dat aanwezig was op peildatum bij helfte zullen verdelen en vervolgens de rekeningen zullen opzeggen. De rechtbank acht de door de vrouw gestelde schenkingen met uitsluitingsclausule onvoldoende met objectiveerbare stukken onderbouwd. De verklaring van de moeder van de vrouw als partijgetuige kan, ingevolge artikel 164 lid 2 Rv, slechts bewijs in haar voordeel opleveren indien deze verklaring wordt ondersteund door aanvullende bewijzen die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten bevatten dat deze de getuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken. De rechtbank is van oordeel dat aanvullend bewijs dat aan dat criterium voldoet niet voor handen is. Dat geldt voor de bankafschriften (overgelegd als productie 31 en 32), maar ook voor de mailwisselingen (overgelegd als productie 33 en 34), waarin achteraf wordt verklaard dat er sprake was van schenkingen met een uitsluitingsclausule. In de beschrijvingen van de overschrijvingen en in de desbetreffende mails staan weinig feiten, omstandigheden en details, zodat daaruit niet te beoordelen valt of de achteraf opgestelde mails samen met de achteraf afgelegde verklaring van de moeder van de vrouw voldoende geloofwaardig zijn. De vrouw is er dus niet in geslaagd bewijs te leveren dat de schenkingen van € 15.363,- en € 25.000,- zijn gedaan onder een uitsluitingsclausule en heeft daarom geen vorderingsrecht op de man.
Ten aanzien van de € 12.794,- voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn partijen het erover eens dat dit bedrag aan de kinderen toebehoord, waardoor dit bedrag buiten de verdeling valt.
Ad. 2: de onderhoudskosten van de auto
Partijen zijn overeengekomen dat de auto aan de vrouw toekomt, zonder nadere verrekening van de waarde. Ook heeft de vrouw geen beroep gedaan op een vergoedingsrecht in de zin van artikel 1:84 BW ten aanzien van de verdeling van de kosten van de huishouding. Nu de auto al sinds de voorlopige voorzieningen procedure aan de vrouw toekomt, acht de rechtbank het niet redelijk om de helft van de reparatiekosten, ontstaan op het moment dat alleen de vrouw de auto in gebruik had, aan de man door te berekenen. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
Ad. 3: het vakantiegeld en de bonussen van de man opgebouwd tot aan de peildatum
Ten aanzien van de door de man ontvangen bonussen tot aan de peildatum overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel de bonus over 2020 na de peildatum is uitgekeerd, betreft dit een vorderingsrecht dat tot de huwelijksgemeenschap behoort, voor zover die bonus ziet op het tijdvak tot de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Dit gedeelte van de bonus dient daarom in de verdeling te worden betrokken.
De vrouw heeft dus recht op de helft van de door de man tot aan de peildatum opgebouwde bonus van 2020. Het is aan de man om deze bonus met objectieve stukken te onderbouwen.
Ten aanzien van de door de man ontvangen vakantietoeslag overweegt de rechtbank dat vakantietoeslag, anders dan een bonus, een vast looncomponent vormt. De vakantietoeslag is dus al meegenomen in de bepaling van de draagkracht van de man in het kader van zijn alimentatieverplichtingen. Om dubbeltellingen te voorkomen zal de rechtbank daarom het verzoek van de vrouw ten aanzien van het vakantiegeld dat de man tot de peildatum heeft opgebouwd afwijzen.
Toepassing Wet Verdeling Pensioen bij Scheiden
De vrouw wenst, gezien haar beperkte verdiencapaciteit, aanspraak te kunnen maken op conversie van (de helft van) het pensioen dat de man heeft opgebouwd tijdens het huwelijk. Op deze wijze kan zij eerder aanspraak maken op pensioenrechten. Ook heeft zij een nabestaandenpensioen opgebouwd en de man niet. Ook daar wenst zij gezien haar beperkte verdiencapaciteit volledig aanspraak op te kunnen maken. Zij verzoekt daarom in anticipatie op de inwerkingtreding van bovengenoemde wet, de regels aangaande de pensioenverdeling reeds bij anticipatie toe te passen. Zij doet daarbij een beroep op de redelijkheid en billijkheid. Immers, het is louter vanwege de corona pandemie dat dit wetsvoorstel steeds is uitgesteld en de vrouw heeft in haar geval een zwaarwegend belang dat de nieuwe regels worden toegepast.
De rechtbank overweegt dat het door de vrouw genoemde op dit moment slechts een wetsvoorstel is. Het is onzeker of, en zo ja, in welke vorm, het wetsvoorstel binnen afzienbare tijd tot wet zal worden verheven. Daarom is voor anticipatie op dit wetsvoorstel geen plaats. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
Proceskosten
Omdat het een familierechtelijke kwestie is, zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] 2001 te [huwelijksplaats] ;
*
bepaalt dat voortaan alleen aan de vrouw, [X] geboren op [geboortedatum 3] 1981 te ‘ [geboorteplaats 3] , het gezag zal toekomen over [minderjarige 2] , geboren op 19 [geboortedatum 2] 2007 te [geboorteplaats 1] ;
*
bepaalt dat de minderjarige, [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats 2] ,
zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat [minderjarige 1] conform het gewijzigd verzoek van de vrouw bij de man zal verblijven, in kopie aangehecht aan deze beschikking;
*
ontzegt de man, [Y] geboren op [geboortedatum 4] 1979 te [geboorteplaats 4] het recht op omgang met [minderjarige 2] ;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] van € 292,- per maand en ten behoeve van [minderjarige 2] van € 526,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en voor de duur van 12 jaar, een partneralimentatie van € 1.071,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
stelt de verdeling van de gemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
ten aanzien van de woningen aan de [adres echtelijke woning] ( [woonplaats X en Y] en de [adres] [woonplaats X en Y] en de daaraan verbonden hypothecaire geldleningen en spaarverzekering: conform de overwegingen van deze beschikking;
aan de man wordt toegedeeld:
2.1.
de inboedel in de woning aan de [adres] ( [woonplaats X en Y]
2.2.
de helft van de saldi op de peildatum van de gezamenlijke bankrekeningen;
2.3.
de bankrekening op zijn naam, na betaling van de helft van het saldo op de peildatum aan de vrouw;
2.4.
de caravan
3. aan de vrouw wordt toegedeeld:
3.1.
de inboedel in de woning aan de [adres echtelijke woning] ( [woonplaats X en Y]
3.2.
de helft van de saldi op de peildatum van de gezamenlijke bankrekeningen;
3.3.
de bankrekening op haar naam, na betaling van de helft van het saldo op de peildatum aan de man;
3.4.
de auto;
3.5.
de scooter;
*
bepaalt dat de man, als gevolg van de overbedeling ontstaan na de afwikkeling van de verdeling, het door hem verschuldigde bedrag uiterlijk één maand na de overdracht van de woning aan de [adres] ( [woonplaats X en Y] aan de vrouw dient te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de vrouw verschuldigde vanaf de eerste dag dat de hierboven omschreven betalingstermijn is verstreken tot aan de dag waarop de betaling in het geheel heeft plaatsgevonden;
*
bepaalt dat de man zijn bonus van 2020 opgebouwd tot aan de peildatum, binnen één maand na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, met onderbouwing van stukken aan de vrouw inzichtelijk dient te maken en vervolgens de helft van dit bedrag aan de vrouw dient te voldoen;
*
verklaart de beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Koper, (kinder)rechter, tot stand gekomen in samenwerking met mr. A.M. Lokhorst als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 15 maart 2022.