ECLI:NL:RBDHA:2022:2714

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
NL22.2240
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Gambiaanse eiser wegens onvoldoende zwaarwegende discriminatie en medische situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Gambiaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de door eiser aangevoerde redenen onvoldoende zwaarwegend waren om hem als vluchteling te erkennen. Eiser, geboren in 1996, vreesde bij terugkeer naar Gambia stelselmatig gediscrimineerd te worden vanwege zijn epilepsie. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de eiser's asielrelaas geloofwaardig werd geacht, de elementen die hij aanvoerde niet voldoende waren om aan te nemen dat hij een reëel risico liep op schending van artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem ondervonden discriminatie zo ernstig is dat het voor hem onmogelijk zou zijn om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser in het verleden in staat was om naar school te gaan en te werken, en dat hij geen hulp heeft gezocht bij NGO's of de autoriteiten in Gambia. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet 2000.

De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. N.Y. Majoor. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.2240

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

ProcesverloopBij besluit van 3 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Diaby. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1996 en heeft de Gambiaanse nationaliteit. Eiser heeft
aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Gambia vreest dat hij stelselmatig zal worden gediscrimineerd vanwege zijn epilepsie.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante
elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Anders behandeld wegens epilepsie.
3. Verweerder heeft alle relevante elementen geloofwaardig geacht maar vindt deze
elementen onvoldoende zwaarwegend om eiser aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel om een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) aan te nemen. Niet is gebleken dat de door eiser ondervonden discriminatie (vanwege zijn epilepsie) een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor hem onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat verweerder
zijn asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er door eisers medische situatie geen sprake is van een ‘dusdanige beperking’ van zijn bestaansmogelijkheden, waardoor het voor hem onmogelijk is om op sociaal en maatschappelijk gebied te kunnen functioneren bij terugkeer naar Gambia. Eiser voert aan dat hij bij terugkeer zal worden gezien als maatschappelijke outcast en dat hij geen werk zal kunnen vinden vanwege zijn ziekte. Verweerder heeft verder niet onderbouwd hoe eiser zich voor hulp kan wenden tot NGO’s of liefdadigheidsorganisaties in Gambia. Eiser stelt ook dat de autoriteiten hem niet kunnen en zullen helpen. Eiser zal daarom bij terugkeer naar Gambia een reëel risico loopt op ernstige schade in strijd met artikel 3 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijzing naar de zienswijze
5. Voor zover eiser verzoekt om zijn zienswijze als in zijn gronden van beroep
herhaald en ingelast te beschouwen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat eiser in zijn zienswijze heeft aangevoerd. Voor zover eiser in beroep niet heeft aangegeven dat en in welke zin verweerder in zijn motivering tekort is geschoten, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Het enkel verwijzen naar de zienswijze kan immers niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
Anders behandeld worden wegens epilepsie
6. Verweerder heeft het asielrelaas van eiser geloofwaardig geacht. De vraag die nu
voorligt is of het asielrelaas van eiser voldoende zwaarwegend is voor de verlening van een asielvergunning. Partijen verschillen onder meer van mening over de vraag of er bij eiser sprake is (geweest) van dusdanige substantiële discriminatie, dat het leven voor hem onhoudbaar is (geworden).
6.1.
Discriminatie door de autoriteiten en/of medeburgers kan leiden tot gegronde
vrees voor vervolging indien sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), merkt verweerder discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als een daad van vervolging als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen
stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem ondervonden problemen een dusdanig ernstige beperking van zijn bestaansmogelijkheid opleveren dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied in Gambia te functioneren. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser voor zijn vertrek uit Gambia naar school heeft kunnen gaan, heeft kunnen werken en een woonruimte had. Gevolgd wordt dat eiser in het verleden werd weggestuurd door zijn school, werkgever(s) en zijn vader. Echter, niet is gebleken dat eiser hiervoor hulp heeft gezocht. De rechtbank is het daarom met verweerder eens dat niet is gebleken dat eiser geen hulp kan zoeken bij NGO’s of liefdadigheidsorganisaties bij terugkeer. Ook is niet gebleken dat eiser eerder heeft geprobeerd om bescherming van de autoriteiten in te roepen vanwege zijn problemen. Dat hij geen hulp of bescherming van de autoriteiten kan krijgen berust enkel op vermoedens eiser en dat is onvoldoende.
6.3.
De rechtbank overweegt verder dat niet is gebleken dat eiser in het verleden toegang tot medische zorg is ontzegd. Hieruit volgt dat evenmin is gebleken van verboden discriminatie op medisch gebied. Daarbij is eiser nu bekend met zijn diagnose en heeft hij dankzij medicatie al enige jaren geen aanval meer gehad. Eiser heeft ter zitting ook verklaard dat hij met zijn huidige medicatie zou kunnen werken of naar school zou kunnen gaan. Overigens merkt de rechtbank nog op dat er op dit moment nog een artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) procedure loopt om te beoordelen of eiser vanwege zijn medische problematiek in Gambia noodzakelijke behandeling nodig heeft, en zo ja, of deze ook aanwezig en feitelijk toegankelijk is voor eiser.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op
het standpunt heeft gesteld dat de door eiser omschreven behandeling van hem in Gambia onvoldoende zwaarwegend is om vluchtelingschap aan te nemen en dat de specifieke omstandigheden van eiser niet maken dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op blootstelling aan een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr.N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.