ECLI:NL:RBDHA:2022:2716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
09/028182-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Den Haag

Op 18 maart 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 16 november 2020 in Den Haag, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], door de verdachte en een mededader met een mes werd gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander heeft geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven. De verdachte werd herkend op camerabeelden van de Albert Heijn, waar de confrontatie plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het steekincident, onder andere door getuigenverklaringen en camerabeelden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De rechtbank weigerde een locatieverbod op te leggen, zoals door de officier van justitie was gevorderd, en oordeelde dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering zou worden gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/028182-21
Datum uitspraak: 18 maart 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op Aruba (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn,
locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 12 mei 2021, 17 december 2021 (beide pro forma) en 4 maart 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Staden ten Brink en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. T. Scheffer naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 november 2020 te Den Haag tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer]
met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp, in de rug en/of de bil en/of de
hand heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 november 2020 te Den Haag tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp, in de rug
en/of de bil en/of de hand heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 november 2020 te Den Haag tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp, in de rug en/of de bil en/of de
hand te steken en/of te snijden.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding [1]
Op 16 november 2020 omstreeks 19:55 uur kreeg de politie een melding van een steekpartij ter hoogte van de Albert Heijn [locatie 1] te Den Haag. Ter plaatse trof de politie [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aan. De politie zag dat [slachtoffer] een wond van ongeveer twee centimeter aan de linkerkant van zijn rug, op ongeveer tien centimeter onder zijn ribbenkast had. [2] [slachtoffer] had twee steekwonden in zijn rug, één in zijn bil en een snijwond in zijn duim.
Over deze feiten, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie.
De rechtbank dient de vragen te beantwoorden of de verdachte betrokken is geweest bij het incident met [slachtoffer] en of (medeplegen) van poging tot doodslag, of poging tot zware mishandeling of mishandeling bewezen kan worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte betrokken is geweest bij de steekpartij. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken nu er geen sprake is van een poging tot doodslag, maar hooguit van een poging tot zware mishandeling. Op verdere specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Is de verdachte betrokken geweest bij de steekpartij?
Het dossier bevat beelden van verschillende camera’s. Tijdens de zitting zijn de camerabeelden in de Albert Heijn [locatie 1] in Den Haag, alsmede een compilatie van de overige beelden, volledig bekeken en uitvoerig besproken. De rechtbank heeft daarop het volgende waargenomen.
Er komen twee mannen [locatie 4] via [locatie 1] . Een slanke man met lichte o-benen heeft een donkere jas met capuchon met daarop twee witte strepen, een spijkerbroek en witte gymschoenen (hierna: NN1). De andere man heeft een gezet postuur en draagt een spijkerbroek met vale plekken -ter hoogte van de bovenbenen en de schenen- een donkere pet en zwarte gymschoenen met brede witte zolen (hierna: NN2). De mannen lopen door [locatie 4] uit beeld. Vervolgens komen twee andere mannen [locatie 4] via [locatie 1] , te weten [slachtoffer] en [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ). [slachtoffer] en [betrokkene] lopen vervolgens [locatie 4] naar [locatie 1] . De mannen die eerder doorliepen komen terug [locatie 4] richting [locatie 1] .
Omstreeks 19:45 uur komen [slachtoffer] en [betrokkene] de Albert Heijn binnen. Omstreeks 19:48 uur komen er twee mannen binnen. Eén man heeft een getinte huidskleur, een gezet postuur, donkere pet, donkere jas, een spijkerbroek met vale plekken -ter hoogte van de bovenbenen en de schenen- en zwarte gymschoenen met brede witte zolen. De rechtbank merkt deze man aan als NN2. De andere man heeft lichte o-benen en een donkere huidskleur, een donkere jas met twee witte strepen op de capuchon, witte gymschoenen en een muts met een brede grijze en witte horizontale streep en daarboven een dunne rode horizontale streep. De rechtbank merkt deze man aan als NN1. In de Albert Heijn ontstaat ogenschijnlijk een woordenwisseling tussen [slachtoffer] , [betrokkene] , NN1 en NN2. NN2 heeft een voorwerp in zijn hand. Er wordt onrustig heen en weer bewogen. Vervolgens rent [slachtoffer] weg en NN1 en NN2 rennen achter hem aan. NN1 gooit met een winkelmandje naar [slachtoffer] . Bij de poortjes wordt een beeld getoond waarop te zien is dat NN1 en NN2 een mes in hun rechterhand hebben bij het verlaten van de supermarkt.
Op [locatie 1] ontstaat een schermutseling tussen NN1, NN2 en [slachtoffer] . [slachtoffer] komt ten val en NN1 bukt richting [slachtoffer] . NN2 bukt ook richting [slachtoffer] en maakt twee snelle steekbewegingen richting [slachtoffer] . NN1 en NN2 rennen vervolgens weg richting [locatie 4] .
Omstreeks 19:49 uur komen NN1 en NN2 [locatie 4] . Beiden hebben een voorwerp in hun handen. Er wordt een beeld getoond waarop te zien is dat NN1 een grijs, glimmend en langwerpig voorwerp in zijn hand heeft. NN2 doet het voorwerp in zijn zak en NN1 stopt het voorwerp in zijn zak vervolgens lopen zij weer aan dezelfde kant [locatie 4] .
NN1 en NN2 lopen vervolgens richting de taxistandplaats. In eerste instantie lopen zij voorbij de taxistandplaats. Vervolgens komen zij terug en bij de taxistandplaats in de berm maken de twee mannen de indruk aan het zoeken te zijn. Hierna lopen de twee mannen weg. In deze berm is door de politie op aanwijzen van een getuige een mes aangetroffen [3] met daarop het bloed van [slachtoffer] . [4]
Op een volgende beeld van de compilatie komen er twee mannen rennend in beeld. Eén man heeft een gezet postuur en draagt een donkere jas, een pet, een spijkerbroek met vale plekken - ter hoogte van de bovenbenen en de schenen -, en zwarte gympen met brede witte zolen, zoals NN2 aan had bij de Albert Heijn en [locatie 4] . De rechtbank merkt deze man aan als dezelfde NN2. De andere man heeft lichte o-benen, draagt een rode jas met zwarte vlekken, draagt een zwarte capuchon met witte strepen, een spijkerbroek en witte gymschoenen aan. Beide personen lopen richting [locatie 3] (hierna: [locatie 3] ). Beide mannen lopen [locatie 3] . Op een still van de camerabeelden is het gezicht van de andere man zichtbaar wanneer hij [locatie 3] loopt. [5] hij blijkt halflange dreadlocks te hebben en de politie herkent hem als zijnde de verdachte. [6] De rechtbank sluit zich op basis van haar waarnemingen ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting bij deze herkenning aan. Op de beelden is vervolgens te zien dat beide personen richting een trein rennen.
NN1 en NN 2 zijn bij [locatie 3] op het een trein gestapt, welke omstreeks 20.24 uur vertrok met als eindbestemming Dordrecht. [7]
GetuigeEen getuige heeft verklaard dat zij zag dat de slanke jongen met de jas met de capuchon die lichte gympen een mes had waarmee hij de andere jongen stak. [8]
Letsel [slachtoffer]
De arts van de spoedeisende hulp in het ziekenhuis heeft verklaard dat [slachtoffer] twee steekwonden in zijn rug had, een snijwond op zijn duim en op zijn bil. [9]
De jas en de muts
Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte is in een kledingkast een jas met rode en zwarte vlekken aangetroffen. [10] In de cel van de verdachte is een muts aangetroffen met een brede grijze en witte horizontale lijn en een dunne rode horizontale lijn. [11]
Analyse historische telefoongegevens
De verdachte heeft verklaard gebruik te maken van telefoonnummer + [telefoonnummer] . Alleen hij gebruikt dit nummer. [12] Uit onderzoek is ook gebleken dat het telefoonnummer + [telefoonnummer] geregistreerd staat op naam van de verdachte. Het telefoonnummer maakt op 16 november 2020 gebruik van het basisstation gelegen op de [adres 2] te Apeldoorn, dat dekking geeft aan het (toenmalige) GBA-adres van de verdachte, te weten [adres 3] te Apeldoorn. Op 16 november 2020 tussen 17:48 uur en 18:06 uur maakt het voornoemde telefoonnummer een geografische verplaatsing, waarbij het telefoonnummer aanstraalt bij basisstations in Vlaardingen (18:10 uur), Schiedam (18:13 uur) en Rijswijk (18:28 uur). Tussen 18:28 uur en 20:06 uur zijn er door het telefoonnummer geen verkeersgegevens aangemaakt.
Om 20:06 uur maakt het telefoonnummer gebruik van basisstations [adres 4] , Den Haag en [adres 5] te Den Haag, die dekking geven op [locatie 2] en het [locatie 3] . NN1 en NN2 bevonden zich omstreeks 20:07 uur op [locatie 2] te Den Haag en om 20:10 uur en omstreeks 20:24 uur [locatie 3] . Het telefoonnummer maakt vervolgens wederom een geografische verplaatsing naar basisstations te Rotterdam, Schiedam en Vlaardingen. [13]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij op 16 november 2020 met de trein en de metro naar Den Haag is gegaan en in Den Haag was samen met een ‘mattie’. [14]
Tussenconclusie
Gelet op de bovenstaande feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - staat voor de rechtbank buiten redelijke twijfel dat de verdachte de persoon is die bij het bespreken van de beelden van vlak voor en tijdens de steekpartij als NN1 werd aangemerkt. De verdachte, die in [plaats] woont, was die dag in Den Haag. Hij is herkenbaar op de beelden van [locatie 3] kort voor 20:30 uur; zijn telefoon was op hetzelfde moment bij [locatie 3] en verplaatste zich net als de persoon op de beelden vervolgens in de richting van Rotterdam; bovendien was de verdachte in het bezit van een rode jas met zwarte vlekken. Van de beelden van de verdachte bij [locatie 3] komen lengte, postuur, manier van lopen, schoenen, broek, capuchon en huidskleur overeen met de persoon op de beelden van het steekincident een half uur eerder. De persoon bij het steekincident droeg een muts die zeer veel gelijkenis vertoont met de muts die bij de verdachte is aangetroffen. De verdachte is op de beelden van [locatie 3] ten slotte in gezelschap van een man wiens voorkomen net zozeer overeenkomt met de andere persoon op de beelden van de steekpartij. Deze combinatie van omstandigheden laat naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie toe dan dat de verdachte en de onbekend gebleven NN2 de personen zijn die op de beelden van het steekincident te zien zijn.
Verweren verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rood met zwarte jas wijst op het feit dat de verdachte juist niet NN1 kan zijn, nu er bij de steekpartij op de camerabeelden geen rood met zwarte jas waar te nemen is. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. In de onderhavige zaak zijn verschillende camerabeelden beschikbaar. De beschikbare camerabeelden volgen evident niet iedere stap van NN1 en NN2 vanaf het verlaten [locatie 4] na het steekincident en het daaropvolgende beschikbare camerabeeld dat NN1 een rood met zwarte jas aan heeft. Het is daarom mogelijk dat NN1 de jas buiten het zicht van de camera’s heeft aangetrokken. De rechtbank acht het zelfs heel aannemelijk dat NN1 van kleding heeft gewisseld gelet op het steekincident dat heeft plaatsgevonden, midden op straat met ooggetuigen. De rechtbank acht daarbij ook de combinatie van NN2 en NN1 met de zichtbare witte strepen op de capuchon van het jack van NN1 -ook wanneer NN1 de voornoemde jas aan heeft -de spijkerbroek en de witte gymschoenen - in samenhang bezien- in deze context van groot belang.
Ook ten aanzien van de muts van de verdachte heeft de verdediging verweer gevoerd. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de muts van de verdachte niet hetzelfde is als de muts van NN1 op de camerabeelden, nu de muts van de verdachte zwart van kleur is boven de rode streep en de muts die NN1 op had dat niet is. Ook is de tekst boven de rode streep op de muts van NN1 niet zichtbaar op de camerabeelden. Dit biedt daarom juist aanleiding om te veronderstellen dat de verdachte niet de persoon in de Albert Heijn is geweest. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
De aangetroffen muts van de verdachte en de muts van NN1 vertonen zeer sterke gelijkenissen. Beide mutsen hebben een grijze rand daarboven een witte en rode horizontale lijn. De muts van NN1 is slechts deels zichtbaar doordat NN1 de kenmerkende capuchon met twee witte strepen over de muts op heeft. De muts kan daarom niet volledig vergeleken worden. Wel kan de rechtbank op de foto van de bij de verdachte aangetroffen muts constateren dat deze muts een omslag heeft aan de onderzijde. Aan het eind van deze omslag bevindt zich de rode streep. Al naar gelang die omslag lager of hoger zit, zal het patroon boven de rode streep mogelijk ook verschillen. Ook als niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat beide mutsen één en dezelfde zijn, kan dat – in tegenstelling tot wat de verdediging naar voren heeft gebracht – ook zeker niet worden uitgesloten. De mutsen bieden voldoende gelijkenis om, in samenhang met de overige bewijsmiddelen, als bewijsmiddel te worden gebruikt.
Medeplegen
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of er sprake is geweest van een zodanig nauwe bewuste samenwerking tussen de verdachte en NN2 dat daardoor sprake is van medeplegen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte en NN2 vanaf het eerste moment van de compilatie van de camerabeelden samen op de beelden te zien zijn. Uit de camerabeelden blijkt dat zowel de verdachte als NN2 een mes in hun handen hebben in de Albert Heijn. Aldaar ontstaat al de confrontatie met [slachtoffer] en [betrokkene] . De beelden laten zien dat de verdachte en NN2 vanaf dat moment een dreigende houding hebben richting [slachtoffer] en [betrokkene] . Als [slachtoffer] wegrent, rennen de verdachte en NN2 samen achter hem aan, beiden met het mes in hun hand. Op het [locatie 1] is [slachtoffer] vervolgens, na een korte schermutseling met de verdachte en NN2, op de grond gevallen. Op de camerabeelden is te zien dat NN2 twee steekbewegingen maakt richting [slachtoffer] , waarbij ook de verdachte voorover gebukt staat bij [slachtoffer] . Een getuige heeft ook verdachte in ieder geval éénmaal zien steken. Vervolgens rennen de verdachte de NN2 richting [locatie 4] , waar op camerabeelden te zien is dat de verdachte een mes in zijn hand heeft en in zijn zak doet. NN2 heeft ook een voorwerp in zijn handen. Hierna rennen de verdachte en NN1 samen richting de taxistandplaats. Beiden gaan vervolgens richting [locatie 3] , waarna zij samen richting dezelfde trein rennen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van de steekpartij. Vanaf het begin tot bij de vlucht trekken de verdachte en NN2 samen op, beiden met een mes in hun hand en bovendien hebben zij ook beiden gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank is de bijdrage van de verdachte aan de gezamenlijk uitgevoerde steekpartij daarom van voldoende gewicht geweest om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen.
Kwalificatie
De rechtbank dient ten slotte de vraag te beantwoorden hoe het handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden. Voor de vraag of sprake is van een poging tot doodslag moet worden beoordeeld of de verdachte met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Daarvan is, in voorwaardelijke zin, sprake indien de verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel in het leven heeft geroepen en deze kans ook bewust heeft aanvaard. Als aanmerkelijk wordt verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Op basis van de beelden kan worden vastgesteld dat met kracht meerdere malen snel achter elkaar een mes in de rug van [slachtoffer] is gestoken. Bij de steekpartij is gebruik gemaakt van een mes met een lemmet van acht centimeter. Naar algemene ervaringsregels kan worden vastgesteld dat bij het met kracht steken in de rug, ter hoogte van de longen en met een mes met een lemmet van acht centimeter, de reële en niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat een vitaal orgaan wordt geraakt en dat dit tot de dood kan leiden.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door samen met de mededader meerdere keren snel achter elkaar met kracht in de rug van [slachtoffer] te steken, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door hun handelwijze zodanig geraakt en verwond zou worden dat hij daardoor zou komen te overlijden.
De tegen [slachtoffer] gerichte handelingen van de verdachte en zijn mededader kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook worden aangemerkt als te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel en daarmee als een strafbare poging. Bij de verdachte is daarom in ieder geval sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Conclusie
De rechtbank zal op grond van het voorgaande bewezen verklaren dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader gepoogd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven, waarmee het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 16 november 2020 te Den Haag tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, in de rug en de bil heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie verzocht om aan de verdachte vrijheidsbeperkende maatregel op basis van artikel 38v, tweede lid, sub b, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen in de vorm van een locatieverbod voor Den Haag en Rijswijk, waarbij de officier van justitie heeft gevorderd te bepalen dat bij overtreding van deze maatregel telkens 1 maand vervangende hechtenis wordt toegepast, met een maximum van 6 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen geweldsdelicten op zijn strafblad heeft staan. Op grond van de richtlijnen zijn de uitgangspunten bij een poging tot zware mishandeling een gevangenisstraf van veertien weken (licht letsel met een steekwapen) en vier maanden (zwaarder letsel) en op grond van de LOVS-oriëntatiepunten een gevangenisstraf van acht maanden (zeer zwaar letsel). Medeplegen dient daarbij niet als strafverzwarende omstandigheid aangemerkt te worden. Om de reden dat de verdachte om en nabij acht maanden in voorlopige hechtenis heeft gezeten, is artikel 67a lid 3 Sv aan de orde en verzoekt de raadsman om opheffing van de voorlopige hechtenis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer] samen met een ander meermalen te steken met een mes. Het handelen van de verdachte en zijn mededader draagt de kenmerken van een afrekening. De verdachten hebben de confrontatie opgezocht door, midden in de Albert Heijn in het bijzijn van het winkelend publiek, messen te trekken. Het uiteindelijke disproportionele geweld heeft midden op straat plaatsgevonden, in het bijzijn van nietsvermoedende mensen. De verdachte en zijn mededader hebben zich geen enkele rekenschap van de situatie gegeven waarin zij zich bevonden. Het slachtoffer moest kennelijk worden afgestraft. De verdachte heeft tot op heden alles ontkend of zich op zijn zwijgrecht beroepen. De verdachte neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen en de rechtbank rekent het bovenstaande de verdachte ernstig aan. De rechtbank acht het medeplegen een strafverzwarende omstandigheid, omdat de verdachte en zijn mededader elkaar getalsmatig hebben versterkt en het dreigende en gevaarlijke karakter van het handelen voor het slachtoffer -en voor de samenleving- groter is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 februari 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor het bezit van een steekwapen. De verdachte heeft geen justitiële documentatie aangaande geweldsdelicten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte d.d. 18 februari 2022, waaruit volgt dat er sprake is instabiele factoren en weinig beschermende factoren. De verdachte beschikt niet over een geldige startkwalificatie, heeft schulden en heeft geen steunend sociaal netwerk anders dan zijn vriendin. Verder is er het vermoeden van een licht verstandelijke beperking bij de verdachte. Er zijn diverse interventies nodig om een positieve en blijvende gedragsverandering te kunnen bewerkstelligen, om het hoge recidive risico terug te dringen. De verdachte heeft echter een zorg mijdende houding, hetgeen overigens ook is gebleken bij het onderzoek ter terechtzitting. De verdachte heeft tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis nieuwe justitiële contacten gehad, waarmee gesproken kan worden van een fors toegenomen delictgedrag. De schorsing van de voorlopige hechtenis is daarom vroegtijdig negatief beëindigd. Op grond van het bovenstaande ziet de reclassering geen aanknopingspunten voor verdere begeleiding.
De poging van verdachte -en zijn mededader- was gericht op een van de zwaarste strafbare feiten uit het Wetboek van Strafrecht, te weten het opzettelijk ontnemen van iemands leven. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Voor een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding, gelet op de houding van de verdachte ter terechtzitting en de inhoud van het reclasseringsadvies.
De rechtbank acht, gelet op het hiervoor genoemde en hetgeen in soortgelijke zaken wordt opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank ziet in het verhandelde ter terechtzitting en het dossier onvoldoende aanleiding om, zoals door de officier van justitie gevorderd een maatregel artikel 38v Sr op te leggen in de vorm van een locatieverbod voor Den Haag en Rijswijk.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: 45, 47, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 40 (VEERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M.A. de Koning, voorzitter,
mr. L.R. van Zaltbommel, rechter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
in tegenwoordigheid van L. Prosperini en M. Grijmans, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 maart 2022.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020346612, van de politie, Districtsrecherche Den Haag-Centrum (doorgenummerd p. 1 t/m 286).
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 45 en proces-verbaal van bevindingen, blz. 47.
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 49.
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 258 en geschriften blz. 259, 260, 281, 284 en 285
5.Bijlage bij het proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar, blz. 187.
6.Proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar, blz.185.
7.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 161.
8.Proces verbaal van verhoor getuige, blz. 59 en 60.
9.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 37.
10.10 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 232.
11.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 235.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 196.
13.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 157 t/m 164 en proces-verbaal van bevindingen, blz. 111.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 198.