ECLI:NL:RBDHA:2022:2749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
20/5300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis - de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de WIA-uitkering van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 juli 2020, waarin zijn bezwaar tegen het primaire besluit van 31 oktober 2019 ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig zijn opgesteld en niet tegenstrijdig zijn. Eiser heeft aangevoerd dat de rapporten feitelijke onjuistheden bevatten en dat hij niet in staat is om te werken, maar de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 9 juni 2015 tot 28 februari 2017 werkzaam is geweest en dat hij na een periode van werkloosheid en ziekte een WIA-uitkering heeft aangevraagd. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen gevolgd en geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de artsen de ernst van de klachten op de datum in geding (12 november 2019) hebben onderschat. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5300

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Randstad Groep Nederland B.V., gevestigd te Diemen,
(gemachtigde: J. Koenderink).

Procesverloop

In het besluit van 31 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser laten weten dat hij met ingang van 12 november 2019 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 48,25%.
In het besluit van 3 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft geen zienswijze ingebracht.
De rechtbank heeft op 4 augustus 2021 schriftelijke vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft hierop gereageerd door een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 23 augustus 2021 te overleggen. Bij brief van 29 september 2021 heeft eiser daarop gereageerd.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Nu eiser geen toestemming heeft gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de derde-partij te verstrekken, zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover mogelijk beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
2. Eiser is in de periode van 9 juni 2015 tot 28 februari 2017 via Timing Flex B.V. werkzaam geweest bij de ANWB. Vanaf 1 maart 2017 is eiser in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Vervolgens is eiser via de derde-partij werkzaam geweest bij de Leidse Onderwijs Instelling met ingang van 7 november 2017. Eiser is op 14 november 2017 voor dit werk uitgevallen. Daarop is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW). Vervolgens heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.
3. Vanwege voornoemde aanvraag is eiser op 7 oktober 2019 gezien door de primaire arts, die de actuele belastbaarheid van eiser heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Aan de hand van de FML heeft een arbeidsdeskundige de functies Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), Textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160) en Administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) geschikt geacht voor eiser. Deze beoordeling heeft geleid tot het primaire besluit.
4. Naar aanleiding van eisers bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 29 juni 2020 een rapport uitgebracht, waarin hij heeft uiteengezet waarom hij het eens is met de bevindingen van de primaire arts. Na bestudering van het rapport van de primaire arbeidsdeskundige was de arbeidsdeskundige b&b van mening dat er geen aanleiding bestond om verder te rapporteren. Het voornoemde heeft geleid tot het bestreden besluit.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat de rapporten van de (verzekerings)arts(en) feitelijke onjuistheden bevatten. Daarnaast stelt hij dat de toon in de rapporten zeer kwetsend voor hem is. Eiser is vanaf maart 2020 met Citalopram gestart en is inmiddels overgestapt naar Ecitalopram. Eiser acht zich zowel lichamelijk al psychisch niet in staat om te werken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie ingebracht van de huisarts, van een GZ-psycholoog van 29 april 2019 en van een GZ-psycholoog van 10 september 2020. Daarnaast heeft eiser telefonisch aan de rechtbank toegelicht dat de onderhavige beoordeling en een latere WIA-beoordeling in het kader van het zogeheten omslagpunt niet met elkaar rijmen. Volgens eiser is het vreemd dat hij in het kader van deze procedure niet volledig arbeidsongeschikt is geacht en bij de latere beoordeling wel.
6. De rechtbank dient aan de hand van de beroepsgronden te beoordelen of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid van eiser voor de geduide functies per 12 november 2019 juist is.
6.1
Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de hoogste beroepsrechter in dit soort zaken) dat verweerder de rapporten van de verzekeringsartsen mag volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Het is echter aan eiser om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
6.2
De primaire arts heeft eiser tijdens het spreekuur gezien. Daarnaast heeft deze arts dossieronderzoek verricht, een anamnese afgenomen, het dagverhaal in kaart gebracht en informatie van de behandelend sector in de beoordeling betrokken. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b eiser medisch onderzocht en de dossiergegevens bestudeerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat de rapporten feitelijke onjuistheden bevatten en vindt de toon in de rapporten zeer kwetsend. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor eisers standpunt, kan zijn betoog niet leiden tot het oordeel dat de rapporten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Het is de rechtbank namelijk niet gebleken dat de rapporten feitelijke onjuistheden bevatten die van invloed zijn geweest op de conclusies over de belastbaarheid van eiser. Gelet hierop vindt de rechtbank dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Vervolgens moet worden beoordeeld of van de juistheid van die medische beoordeling kan worden uitgegaan.
6.3
Naar aanleiding van de beroepsgrond van eiser dat zijn medische situatie onjuist is beoordeeld, waarbij hij heeft verwezen naar medische stukken en een latere WIA-beoordeling, heeft de rechtbank in het vooronderzoek stukken bij verweerder opgevraagd en nadere vragen gesteld. In de eerste plaats was een reactie van de verzekeringsarts b&b ten aanzien van de door eiser overgelegde medische stukken gewenst. In de tweede plaats heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd of de omstandigheid dat eiser bij besluit van 24 juni 2021 voor 100% arbeidsongeschikt is te achten aanleiding geeft om een ander standpunt in te nemen in het kader van de onderhavige procedure. Namens verweerder heeft de verzekeringsarts b&b op 23 augustus 2021 een nadere reactie gegeven. Hierin heeft de verzekeringsarts b&b gemotiveerd toegelicht waarom in de medische stukken en latere beoordeling geen aanleiding wordt gezien het standpunt te herzien.
6.4
De rechtbank leidt uit de informatie van de behandelend sector af dat eiser in de periode 29 maart 2018 tot en met 28 maart 2019 in behandeling was vanwege een depressieve stoornis en dat de behandeldoelen uiteindelijk zijn gerealiseerd, zodat sprake was van volledig herstel. Vervolgens heeft eiser zich niet heel veel later opnieuw gemeld met persisterende depressieve klachten (dysthymie) en ongedifferentieerde angstklachten. Volgens de psycholoog had de farmacotherapie tot 20 september 2020 beperkt resultaat, zodat eiser sinds september 2020 is gestart met een cognitief gedragstherapeutische behandeling. Het is de rechtbank duidelijk dat eiser dagelijks wordt geconfronteerd met zijn psychische klachten. De rechtbank ziet in de informatie van de behandelend sector echter onvoldoende aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat de artsen in dienst van verweerder de ernst van de klachten op de datum in geding (12 november 2019) hebben onderschat en dat niet van de juistheid van de uitgevoerde medische beoordeling zou kunnen worden uitgegaan. Onder verwijzing naar de rapportages van de artsen in dienst van verweerder stelt de rechtbank vast dat bij het opstellen van de FML van forse klachten is uitgegaan en dat daarom ook ruime beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren van de FML en dat tevens een preventieve urenbeperking is aangenomen. Van de noodzaak van een verdergaande urenbeperking of beperkingen in rubrieken sociaal en persoonlijk functioneren op de datum in geding heeft eiser de rechtbank dan ook niet weten te overtuigen.
6.5
Dat eiser in het kader van een latere beoordeling, per 26 november 2020, volledig arbeidsongeschikt is te achten doet aan het voorgaande niet af. De verzekeringsarts b&b wordt gevolgd in zijn betoog dat op grond van de medische informatie geen aanleiding wordt gezien om ook per 12 november 2019 uit te gaan van volledige arbeidsongeschiktheid. Anders dan eiser heeft betoogd levert de latere beoordeling dus onvoldoende grond op om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de artsen in dienst van verweerder, die in verband met het nu bestreden besluit is uitgevoerd. Ook verder ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om die medische beoordeling onjuist te achten. Het betoog van eiser dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit onjuist is, slaagt daarom niet.
6.6
Tot slot wil de rechtbank nog opmerken dat zij niet in twijfel trekt dat eiser beperkingen heeft. Ook verweerder gaat hiervan uit. Dit betekent echter nog niet dat eiser op de datum in geding, 12 november 2019, volledig arbeidsongeschikt is. Daarvoor bestaan onvoldoende concrete aanknopingspunten. Dat eiser dit blijkbaar anders ziet is voor de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat verweerders artsen de medische situatie op de datum in geding niet goed hebben ingeschat. Daar is meer informatie (van een arts) voor nodig, en die informatie ontbreekt. De rechtbank heeft hiervoor uitgelegd waarom zij van oordeel is dat de door eiser verstrekte informatie niet voldoende is om te twijfelen aan het oordeel van de artsen in dienst van verweerder.
6.7
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank uitgaat van de beperkingen zoals deze in de FML zijn vastgesteld. De rechtbank onderschrijft daarom de medische grondslag van het bestreden besluit.
6.8
Nu eiser uitsluitend de medische beoordeling ter discussie heeft gesteld en de rechtbank er vanuit gaat dat die beoordeling juist is geweest, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis - de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.