ECLI:NL:RBDHA:2022:2750

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
20/5301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis - de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het Uwv bij het opstellen van een Werkplan voor eigenrisicodragende werkgevers

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2022, zaaknummer SGR 20/5301, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin een Werkplan was opgesteld voor zijn re-integratie. Eiser was in de periode van 9 juni 2015 tot 28 februari 2017 werkzaam geweest en had recht op een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en later de Ziektewet. Het Uwv had in een eerder besluit, dat eiser aanvocht, vastgesteld dat hij recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering. Eiser stelde dat hij niet in staat was om te werken en dat het Werkplan zijn herstel belemmerde.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet bevoegd was om een Werkplan op te stellen, omdat er sprake was van een eigenrisicodragende werkgever, in dit geval Randstad. De rechtbank stelde vast dat de verantwoordelijkheid voor de inschakeling in het arbeidsproces bij de eigenrisicodragende werkgever ligt en niet bij het Uwv. Hierdoor was het Uwv niet bevoegd om het Werkplan op te stellen, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit en de herroeping van het primaire besluit. De rechtbank bepaalde ook dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- moest vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt de scheiding van verantwoordelijkheden tussen het Uwv en eigenrisicodragende werkgevers in het kader van de Wet WIA en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechten van de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

In het besluit van 5 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een Werkplan opgemaakt en afspraken ten aanzien van de re-integratie van eiser vastgelegd.
In het besluit van 3 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is in de periode van 9 juni 2015 tot 28 februari 2017 via Timing Flex B.V. werkzaam geweest bij de ANWB. Vanaf 1 maart 2017 is eiser in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Vervolgens is eiser via Randstad Groep Nederland B.V. (Randstad) werkzaam geweest bij de Leidse Onderwijs Instelling met ingang van 7 november 2017. Eiser is op 14 november 2017 voor dit werk uitgevallen. Daarop is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW). Vervolgens heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. In het besluit van 31 oktober 2019 heeft verweerder aan eiser laten weten dat hij met ingang van 12 november 2019 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 48,25%. Vanwege de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Verweerder stelt zich – onder verwijzing naar het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) – in het bestreden besluit op het standpunt dat er geen aanleiding is om het Werkplan te veranderen of voor onjuist te houden.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert – samengevat weergegeven – aan dat hij momenteel fysiek en mentaal niet in staat is om te werken en dat de afspraken uit het Werkplan zijn herstel in de weg zitten.
4.1
De rechtbank heeft in het beroepschrift van eiser aanleiding gezien om tijdens het vooronderzoek telefonisch contact op te nemen met verweerder. Het was de rechtbank op basis van de gedingstukken onduidelijk wie de laatste werkgever van eiser was (dus voorafgaand aan zijn ziekmelding). Op 27 mei 2021 heeft de gemachtigde van verweerder aan de rechtbank laten weten dat gebleken is dat Randstad eisers laatste werkgever was en dat deze werkgever eigenrisicodrager is op grond van artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA.
4.2
Vervolgens heeft de gemachtigde van verweerder op 9 juli 2021 laten weten dat – na navraag te hebben gedaan bij een arbeidsdeskundige – het Werkplan is geschreven, omdat in het rapport van arbeidsdeskundige Roedalsingh van 30 oktober 2019 (in het kader van de WIA-beoordeling) bij de maatman is uitgegaan van een andere werkgever, zodat de arbeidsdeskundige niet wist dat er sprake was van een eigenrisicodragende werkgever, namelijk Randstad.
5.1
Op grond van artikel 30a, eerste lid, van de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen (Wet SUWI) heeft verweerder tot taak de inschakeling in het arbeidsproces te bevordering van personen die recht hebben op een uitkering ingevolge de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.
5.2
Op grond van artikel 30a, derde lid en onder c, van de Wet SUWI heeft verweerder de taak als bedoeld in het eerste lid niet ten aanzien van de verzekerde als bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder een Werkplan heeft opgesteld, terwijl er sprake is van een eigenrisicodragende werkgever op grond van artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA. In onderhavige procedure had verweerder dan ook niet de taak de inschakeling in het arbeidsproces te bevorderen. Die verantwoordelijkheid ligt bij de eigenrisicodragende werkgever, te weten Randstad. Verweerder was dan ook niet bevoegd om een Werkplan op te stellen. Daarom behoeven de overige door eiser aangevoerde gronden geen bespreking meer.
7. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde bestreden besluit.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis - de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.