In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2022, zaaknummer SGR 20/5301, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin een Werkplan was opgesteld voor zijn re-integratie. Eiser was in de periode van 9 juni 2015 tot 28 februari 2017 werkzaam geweest en had recht op een uitkering op basis van de Werkloosheidswet en later de Ziektewet. Het Uwv had in een eerder besluit, dat eiser aanvocht, vastgesteld dat hij recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering. Eiser stelde dat hij niet in staat was om te werken en dat het Werkplan zijn herstel belemmerde.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet bevoegd was om een Werkplan op te stellen, omdat er sprake was van een eigenrisicodragende werkgever, in dit geval Randstad. De rechtbank stelde vast dat de verantwoordelijkheid voor de inschakeling in het arbeidsproces bij de eigenrisicodragende werkgever ligt en niet bij het Uwv. Hierdoor was het Uwv niet bevoegd om het Werkplan op te stellen, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit en de herroeping van het primaire besluit. De rechtbank bepaalde ook dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- moest vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt de scheiding van verantwoordelijkheden tussen het Uwv en eigenrisicodragende werkgevers in het kader van de Wet WIA en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechten van de betrokken partijen.