ECLI:NL:RBDHA:2022:2767

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
SGR 20/8038
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van eiser na herziening door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WIA-uitkering van eiser, die per 30 december 2019 was toegekend. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat zijn uitkering per 20 januari 2021 zou eindigen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit besluit was vervangen door een tweede bestreden besluit, waarin de WIA-uitkering ongewijzigd werd voortgezet. Eiser voerde aan dat zijn medische situatie onvoldoende was erkend en dat hij meer beperkingen had dan door het UWV werd aangenomen. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de beperkingen van eiser adequaat waren weergegeven. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor het aannemen van meer beperkingen of een urenbeperking. De rechtbank heeft het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-. Tevens werd bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- door verweerder moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8038

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Berkel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 20 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser per 30 december 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend.
In het besluit van 19 november 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de WIA-uitkering van eiser per 20 januari 2021 eindigt omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Eiser heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
In het besluit van 14 april 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en bepaald dat de beëindigde WIA-uitkering ongewijzigd wordt voortgezet per 20 januari 2021.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was voorheen werkzaam als fabrieksmedewerker voor gemiddeld 35,56 uur per week. Eiser heeft zich op 1 januari 2018 ziek gemeld vanuit een situatie van werkloosheid wegens belemmerende gezondheidsklachten. Eiser heeft op 10 oktober 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Dit heeft geleid tot het primaire besluit. Verweerder heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser hierbij vastgesteld op 42,93%.
2. In bezwaar heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 28,39%. Bestreden besluit I berust op het standpunt dat eiser geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Met bestreden besluit II is eisers WIA-uitkering per 20 januari 2021 ongewijzigd voortgezet, omdat eiser per die datum voor 41,7% arbeidsongeschikt wordt geacht wegens het vervallen van een eerder voor eiser geduide functie. Aan beide besluiten heeft verweerder rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn medische situatie onvoldoende heeft erkend en dat hij meer beperkt is dan door verweerder wordt aangenomen. Eiser heeft een klompvoet en klachten aan zijn heupen, benen en rug. Eiser is inmiddels afhankelijk van een scootmobiel en daaruit blijkt volgens hem dat zijn medische situatie verder is verslechterd ten opzichte van 2018. Het is dan ook onbegrijpelijk dat er nu minder beperkingen zijn aangenomen dan in 2018, aldus eiser. Eiser wijst erop dat voor het item ‘lopen’ in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) die verweerder heeft opgesteld een fysieke beweging van hem wordt vereist. Hij stelt dat hij ofwel zijn benen moet gebruiken om te lopen ofwel zijn armen om zich voort te bewegen met een rolstoel. Verweerder heeft volgens eiser het verplaatsen per scootmobiel daarom ten onrechte aangemerkt als ‘lopen’ in de zin van de FML. Bovendien is hij niet in staat om langdurig in dezelfde positie te zitten, wat bij het bedienen van een scootmobiel wel nodig is, aldus eiser. Daarnaast had, gelet op de onderlinge samenhang tussen zijn lichamelijke klachten en de vermoeidheid en de pijn die deze met zich meebrengen, een urenbeperking aangenomen moeten worden. Als vorm van fysiotherapie, zwemt eiser twee keer per week. Verweerder stelt zich volgens eiser ten onrechte op het standpunt dat dit niet als een officiële medische behandeling gezien kan worden.
Verder stelt eiser dat de voorgestelde functies voor hem totaal niet geschikt zijn en dat dit voldoende blijkt uit de geconstateerde klachten en beperkingen. Verweerder heeft daarnaast ten onrechte aangegeven dat functiebelastingen terzijde kunnen worden geschoven. Zo wordt in de opmerking onder de functie ‘wikkelaar’ aangegeven dat iemand alleen opdrachten doet waarbij pedaalbediening niet nodig is. Verweerder passeert hiermee volgens eiser de eisen voor deze functie door te stellen dat deze op andere wijze opgevangen kunnen worden.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Ten aanzien van bestreden besluit I
4.1
Verweerder heeft in beroep een gewijzigd besluit op bezwaar genomen. Nu bestreden besluit I door verweerder is vervangen door bestreden besluit II en niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dat eerste besluit, zal de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van bestreden besluit II
5.1
Bestreden besluit II komt niet volledig tegemoet aan eisers bezwaren. Eiser meent dat hij verdergaand arbeidsongeschikt is dan in dit besluit is aangenomen. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiser tegen bestreden besluit I daarom van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit II. De rechtbank zal hierna aan de hand van de beroepsgronden van eiser onderzoeken of bestreden besluit II op een deugdelijke medische en arbeidsdeskundige grondslag berust.
5.2
De rechtbank overweegt dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.3
De primaire verzekeringsarts heeft eiser op 3 januari 2020 medisch onderzocht en hiervan een rapport opgesteld. In het rapport is vermeld dat op basis van de onderzoeksbevindingen, de ontvangen informatie en het dagverhaal gesteld kan worden dat bij eiser vooral beperkingen zijn aan te nemen in het locomotore vlak. De beperkingen van eiser zijn neergelegd in een FML van 3 januari 2020.
5.4
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 3 september 2020 rapport uitgebracht, gebaseerd op dossieronderzoek en de telefonische hoorzitting van 2 juli 2020. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van het primaire medisch oordeel. De beperkingen van eiser zijn volgens de verzekeringsarts b&b op adequate wijze weergegeven door de primaire verzekeringsarts.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en heeft deelgenomen aan de telefonische hoorzitting. Uit het medische rapport blijkt dat alle bezwaren en alle beschikbare informatie van eiser zijn meegenomen in de beoordeling. Gesteld noch gebleken is dat bij de medische beoordeling klachten van eiser over het hoofd zijn gezien.
5.6
Wat betreft de aangenomen beperkingen van eiser geeft de verzekeringsarts b&b aan dat alle klachten en ervaren belemmeringen zijn meegenomen in de FML. De beperkingen komen overeen met hetgeen de verzekeringsarts b&b, naar aanleiding van het eigen aanvullend onderzoek in bezwaar, aannemelijk vindt. Nog meer beperkingen zijn op basis van de klachten, ervaren belemmeringen en lichamelijk en psychisch onderzoek niet plausibel. Volgens de verzekeringsarts b&b voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor een urenbeperking uit de standaard Duurbelastbaarheid in arbeid. Dit is consistent met de diagnose (niet congruent met een energetisch stoornis) en de afwezigheid van behandelingen (waardoor er geen verminderde beschikbaarheid is). Dat eiser twee keer per week zwemt, levert geen verminderde beschikbaarheid voor arbeid op. Het dagverhaal (waarin sprake is van een zinvolle daginvulling) is volgens de verzekeringsarts b&b consistent met een volledige dag van voldoende benutbare mogelijkheden. Wel is er rekening mee gehouden dat eiser ‘s nachts niet kan werken, ter voorkoming van verergering van de klachten. Hangende het beroep heeft de verzekeringsarts b&b onderzocht of de belastbaarheid van eiser op 20 januari 2021 hetzelfde was als op 30 december 2019. De verzekeringsarts b&b geeft hierover in een rapport van 25 maart 2021 aan dat de klachten hetzelfde zijn gebleven en er geen nieuwe aandoeningen of klachten zijn bijgekomen. Dit is volgens de verzekeringsarts b&b ook consistent met de chroniciteit van de aandoeningen. De verzekeringsarts b&b baseert zijn onderzoek op de vergelijking tussen eisers klachten ten tijde van de hoorzitting van 2 juli 2020, die gelijk waren aan de klachten van 30 december 2019, en met het beroepschrift van eiser van 14 januari 2021.
5.7
Eiser heeft op 3 mei 2021 (medische) informatie in het geding gebracht. De verzekeringsarts b&b heeft hierop gereageerd met een rapport van 27 mei 2021. In dit rapport is vermeld dat de klachten van eiser die in de aanvullende medische gegevens worden besproken niet verschillen van de klachten die reeds bekend waren uit de eerdere medische gegevens. Er zijn volgens de verzekeringsarts b&b geen nieuwe relevante aandoeningen of klachten bekend geworden die extra beperkingen plausibel maken.
Op 14 januari 2022 heeft eiser andermaal nadere (medische) informatie in het geding gebracht, waaronder een USB-stick met – naar eiser stelt – radiologische afbeeldingen en software voor het bekijken hiervan. De rechtbank stelt vast dat de USB-stick niet in het dossier zit. Op de zitting is door de gemachtigde van verweerder te kennen gegeven dat hij een USB-stick heeft ontvangen, maar dat hij deze niet heeft kunnen uitlezen. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting desgevraagd toegelicht dat de radiologische afbeeldingen op de USB-stick dienen ter bevestiging van de rug- en heupklachten van eiser. Volgens eiser bevat de USB-stick geen nieuwe informatie ten opzichte van de overige medische informatie die hij heeft ingebracht, maar bevestigen de foto’s op de USB-stick zijn aandoeningen zoals die ook uit de overige medische informatie naar voren komen. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser last heeft van rug- en heupklachten. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag welke arbeidsbeperkingen uit deze klachten voortvloeien. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor heropening van het onderzoek om de USB-stick met radiologische afbeeldingen alsnog te (laten) beoordelen door de verzekeringsarts b&b. Wat betreft de overige informatie die eiser op 14 januari 2022 in het geding heeft gebracht stelt de rechtbank vast dat deze informatie geen nieuwe medische gegevens bevat die niet al eerder door de verzekeringsarts b&b zijn beoordeeld.
5.8
De door eiser gestelde klachten worden door verweerder niet betwist. De beperkingen aan zijn belastbaarheid die verweerder daaraan koppelt, zijn volgens eiser echter niet vergaand genoeg. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het aan de verzekeringsartsen om een vertaalslag te maken van de klachten van de betrokkene naar de op te nemen beperkingen in de FML. Als de betrokkene van mening is dat hij verdergaand beperkt is dan de verzekeringsartsen in de FML hebben aangenomen, moet hij de deugdelijkheid van de daaraan ten grondslag gelegde medische onderbouwing weerleggen. [1] De door eiser overgelegde medische informatie is door de verzekeringsarts b&b meegenomen in de beoordeling en heeft niet tot een andere inschatting van de belastbaarheid van eiser geleid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende toegelicht waarom de door eiser overgelegde informatie geen aanleiding geeft tot het aannemen van meer of andere beperkingen aan de belastbaarheid van eiser. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder hem op het aspect ‘lopen’ in de FML meer beperkt had moeten achten dan hij heeft gedaan. De verzekeringsarts b&b heeft in de FML die geldt vanaf 20 januari 2021 – evenals in de FML die gold vanaf 29 december 2019 – toegelicht dat eiser in staat moet worden geacht om zich met behulp van een scootmobiel ongeveer een half uur achtereen en tot twee uur per werkdag te verplaatsen. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond om dit standpunt onjuist te achten. De rechtbank volgt eiser niet waar hij betoogt dat verweerder er ten onrechte aan voorbijgaat dat het item ‘lopen’ in de FML een fysieke inspanning vereist die ontbreekt bij het zich verplaatsen per scootmobiel Met het gebruik van een scootmobiel kan eiser zich in veel opzichten net zo goed verplaatsen als iemand die kan lopen. Dat bij het voortbewegen met een rolstoel of bij lopen een andere fysieke inspanning is vereist dan bij het voortbewegen met een scootmobiel, doet daar niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b deugdelijk gemotiveerd waarom op grond van wat eiser heeft aangevoerd en de (medische) informatie die hij heeft overgelegd, geen aanleiding bestaat voor het aannemen van meer beperkingen of een urenbeperking. De verzekeringsarts b&b heeft navolgbaar uiteengezet dat de informatie die eiser in beroep heeft overgelegd het medisch beeld bevestigt dat ook naar voren kwam uit de reeds bekende informatie en het eigen onderzoek van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
5.9
Het vorenstaande betekent dat bestreden besluit II naar het oordeel van de rechtbank op een deugdelijke medische grondslag berust. De beroepsgronden treffen geen doel.
6. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser heeft de rechtbank de functies bestudeerd die door de arbeidsdeskundige b&b zijn geduid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de geduide functies, uitgaande van de juistheid van de FML, voor eiser geschikt zijn. Waar zich bij de geduide functies overschrijdingen van de belastbaarheid voordoen, heeft de arbeidsdeskundige b&b deugdelijk gemotiveerd waarom de functies toch geschikt zijn voor eiser. Wat betreft de functie wikkelaar heeft de arbeidsdeskundige b&b toegelicht dat voor de meeste machines geldt dat pedaalbediening kan worden vervangen door knoppenbediening en dat de werkgever openstaat voor aanpassingen. De rechtbank ziet geen aanleiding deze toelichting onjuist te achten. Op de zitting is namens eiser aangevoerd dat hij in de geduide functies eigenlijk 80% van de dag moet zitten en daarbij gebogen moet zijn, maar dat hij dat niet kan. Namens eiser is daarnaast aangevoerd dat hij niet in staat is om 10 kg te tillen als hij een armkruk gebruikt. Uit de Resultaat functiebeoordeling blijkt echter dat zich bij de geduide functies geen overschrijdingen voordoen met betrekking tot zitten en buigen. Met betrekking tot tillen is een overschrijding gesignaleerd in de functie van elektrotechnisch medewerker. Bij de motivering is aangegeven dat eiser zich altijd tot de temleider kan wenden als hij moeite heeft met het met krukken dragen van onderdelen.
Nu vaststaat dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en geen aanleiding tot twijfel bestaat over de juistheid van het verzekeringsgeneeskundig oordeel, heeft verweerder bij het duiden van de functies mogen uitgaan van de juistheid van de FML. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiser in de FML, niet geschikt voor eiser zouden zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
7. Uit het voorgaande volgt dat bestreden besluit II in stand kan blijven. De hiertegen gerichte beroepsgronden slagen niet.
8. Omdat verweerder eerst na het instellen van beroep door eiser bestreden besluit I heeft vervangen door bestreden besluit II, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
9. De rechtbank ziet voorts aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:198.