ECLI:NL:RBDHA:2022:2771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
21 _ 745
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag vennootschapsbelasting en verzuimboete 2018

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen N.V. Maatschappij, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H.E.A. Driessen, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de ambtshalve opgelegde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2018, waarbij de belastbare winst is geschat op € 1.000 en een verzuimboete van € 2.639 is opgelegd. Eiseres heeft geen aangifte vennootschapsbelasting gedaan, ondanks herhaalde verzoeken en aanmaningen van de Belastingdienst. De rechtbank heeft geoordeeld dat de uitspraak op bezwaar door een bevoegd persoon is genomen, en dat de schatting van de winst en de opgelegde verzuimboete terecht zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat de aanslag onjuist is en dat de financiële omstandigheden van de gemachtigde niet als verzachtende omstandigheden kunnen worden aangemerkt. Het beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/745

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van22 maart 2022 in de zaak tussen

N.V. Maatschappij [eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. H.E.A. Driessen),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 17 december 2020 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde aanslag vennootschapsbelasting 2018 en de daarbij aan haar opgelegde verzuimboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2022.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Bij brief van 1 maart 2019 is eiseres uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2018 (de aangifte).
2. Op verzoek van eiseres is door verweerder tot 1 november 2019 uitstel verleend voor het doen van de aangifte.
3. Met dagtekening 22 november 2019 is aan eiseres een herinnering tot het doen van de aangifte gestuurd.
4. Verweerder heeft met dagtekening 8 januari 2020 een aanmaning aan eiseres gestuurd. In de aanmaning is vermeld dat de aangifte uiterlijk op 22 januari 2020 moet zijn ingediend. Hierin heeft verweerder er ook op gewezen dat bij het uitblijven van het doen van aangifte het belastbare bedrag geschat zal worden en verweerder een boete kan opleggen.
5. Verweerder heeft op 12 september 2020 ambtshalve de aanslag vennootschapsbelasting 2018 opgelegd. De belastbare winst is daarbij vastgesteld op
€ 1.000 en het verrekende verlies uit andere jaren eveneens op € 1.000, resulterende in een belastbaar bedrag van nihil. Daarbij is tevens een verzuimboete van € 2.639 aan eiseres opgelegd.
6. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
7. In geschil is of de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2018 en de daarbij opgelegde verzuimboete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Niet in geschil is dat eiseres de verplichte aangifte vennootschapsbelasting, als bedoeld in
artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), voor het jaar 2018 niet heeft gedaan.
8. Eiseres stelt dat de aanslag en verzuimboete ten onrechte zijn opgelegd. Daartoe voert eiseres aan dat het belastbare bedrag niet op de juiste manier is berekend en dat zij al jaren verlieslijdend is. Ook vindt eiseres de boete buitensporig hoog. Daarnaast voert eiseres aan dat de uitspraak op bezwaar niet rechtsgeldig is genomen, omdat deze niet is ondertekend door een bevoegd inspecteur.
9. Verweerder stelt dat de aanslag en de verzuimboete van € 2.639 terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Hierbij stelt verweerder dat de aanslag berust op een redelijke schatting en dat de boete passend en geboden is, mede omdat eiseres ook in de twee voorafgaande jaren en het opvolgende jaar de aangiften voor de vennootschapsbelasting niet heeft ingediend.
10. Op grond van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient de uitspraak op bezwaar te zijn gedaan door een bestuursorgaan. In het onderhavige geval is de inspecteur van de Belastingdienst bevoegd besluiten te nemen, daaronder begrepen het doen van uitspraak op bezwaar. De uitspraak op bezwaar is bij afwezigheid van [C] door [D] ondertekend. De uitspraak op bezwaar is dan ook gedaan door een daartoe bevoegde persoon. Het ondertekenen van de uitspraak door [D] , bij afwezigheid van [C] , doet aan het voorgaande niet af. Daarbij heeft verweerder ter zitting tevens toegelicht dat [D] zelfstandig bevoegd is om besluiten te nemen.
11. De rechtbank stelt vervolgens vast dat, nu eiseres ondanks daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand voor het jaar 2018 geen aangifte heeft gedaan, verweerder terecht stelt dat op grond van artikel 27e Awr sprake is van de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast. Dat betekent dat eiseres overtuigend aan moet tonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar – en daarmee in feite de vastgestelde belastbare winst – onjuist is. Wel geldt daarbij nog de eis dat de door verweerder vastgestelde belastbare winst ten minste dient te berusten op een redelijke schatting. Daarbij geldt verder dat verweerder op grond van artikel 11, tweede lid, van de Awr de mogelijkheid heeft om ambtshalve een aanslag op te leggen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een hiervoor bedoelde redelijke schatting. Een geringe winst van € 1.000 acht de rechtbank namelijk een meer dan redelijke schatting. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiseres sinds 2015 geen financiële stukken meer bij de Kamer van Koophandel heeft gedeponeerd en er ook anderszins geen financiële gegevens van eiseres beschikbaar zijn waaruit kan worden afgeleid dat de winst toch lager is. Ook overigens heeft eiseres niets overgelegd op grond waarvan dit kan worden geconcludeerd. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank het schattenderwijs vaststellen van de winst op € 1.000, redelijk. Eiseres heeft verder ook niet doen blijken dat de aldus vastgestelde belastbare winst te hoog is. De enkele stelling dat dit zo is en dat in werkelijkheid sprake is van een verlies, is daartoe, zonder nadere stukken, niet voldoende.
13. Ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de Awr kan aan de belastingplichtige die de aangifte voor een aanslagbelasting niet of niet tijdig heeft gedaan een verzuimboete van ten hoogste € 5.278 worden opgelegd. Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) bevat voor de inspecteur beleidsregels voor het opleggen van bestuurlijke boeten. In paragraaf 21, derde lid, van het BBBB is bepaald dat verweerder ter zake van een aangifteverzuim bij de vennootschapsbelasting een verzuimboete van 50% van het wettelijk maximum oplegt, zijnde € 2.639. Alleen bij een pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake als eiseres stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan.
14. Niet in geschil is dat eiseres de aangifte niet tijdig heeft gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verzuimboete als zodanig terecht is opgelegd. De slechte gezondheid en hoge leeftijd van de gemachtigde van eiseres is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om van afwezigheid van alle schuld te kunnen spreken. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om een naamloze vennootschap. Als de vennootschap iemand machtigt om namens haar te handelen die hiertoe niet in staat is, komt dit voor rekening en risico van eiseres. Het had op de weg van eiseres gelegen om voorzorgsmaatregelen te treffen om zo te voorkomen dat de aangifte te laat zou worden ingediend. Ook van andere verzachtende omstandigheden als bedoeld in artikel 7 van het BBBB is hier volgens de rechtbank geen sprake. Het door de gemachtigde van eiseres ter zitting aangevoerde punt dat zijn financiële situatie zeer slecht zou zijn en de boete daarom gematigd zou moeten worden, doet aan het voorgaande niet af. Het gaat in deze zaak om de situatie van de naamloze vennootschap en niet om de financiële situatie van de gemachtigde. Gezien het feit dat eiseres ook in de twee voorafgaande jaren de verplichte aangiften niet heeft gedaan en ook voor het belastingjaar 2019 reeds in verzuim is, in samenhang met het voorgaande, acht de rechtbank de boete passend en geboden.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.