ECLI:NL:RBDHA:2022:2821
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering verklaring omtrent het Nederlanderschap voor minderjarige in het kader van evacuatie uit Afghanistan
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Buitenlandse Zaken en een eiseres, die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter. De eiseres heeft een verklaring omtrent het bezit van Nederlanderschap aangevraagd voor haar dochter, die zich in Afghanistan bevindt, met het doel om op de evacuatielijst te komen. De minister heeft deze aanvraag afgewezen en het bezwaar van de eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens hem geen sprake was van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard, omdat de afgifte van de verklaring omtrent het Nederlanderschap geen rechtsgevolgen met zich meebrengt. De rechtbank oordeelt dat de verklaring niet leidt tot wijziging van de rechten en plichten van de aanvrager, en dat er alternatieve procedures zijn om het Nederlanderschap vast te stellen. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat er geen besluit is genomen en dat de hoorplicht niet is geschonden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijk begrip van wat onder een besluit valt in het bestuursrecht, en de beperkingen van de mogelijkheden voor de eiseres om het Nederlanderschap van haar dochter te verkrijgen.