ECLI:NL:RBDHA:2022:2828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
NL22.4098
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling in het kader van asielaanvraag en de toepassing van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, eiser, die in Nederland asiel heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 7 maart 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De zitting vond plaats op 16 maart 2022 in Breda, waarbij eiser en zijn gemachtigde via videoverbinding vanuit een detentiecentrum in Rotterdam deelnamen.

De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende gronden heeft aangevoerd voor de bewaring van eiser, waaronder het risico dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken en het feit dat hij eerder in Spanje asiel heeft aangevraagd. Eiser betwist de gronden voor bewaring en stelt dat hij niet kan worden verwacht terug te keren, aangezien hij naar Nederland is gekomen om asiel aan te vragen. De rechtbank oordeelt dat de door verweerder aangevoerde zware en lichte gronden voor bewaring terecht zijn, en dat eiser niet kan volstaan met een lichter middel dan bewaring, gezien zijn ongedocumenteerde status en gebrek aan bestaansmiddelen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens wordt er geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4098

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 maart 2022 op zitting behandeld in Breda. Verweerder heeft zich ter plekke laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser, zijn gemachtigde, en de tolk I. Zyad waren aanwezig op het detentiecentrum in Rotterdam en hebben via een videoverbinding deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1999 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
En als lichte gronden [4] is in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij naar Nederland is gekomen om asiel aan te vragen. Hij is in de trein aangehouden nog voordat hij asiel kon vragen. Om die reden zijn alle zware en lichte bewaringsgronden ten onrechte tegengeworpen. Van hem kan niet worden verwacht dat hij terugkeert. Verder moet er een significant risico bestaan op onderduiken. In zijn geval is dat niet zo. Waarom zou hij op straat gaan leven en onderduiken als hij asiel komt vragen? Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, in een vergelijkbare zaak. [5] Verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In artikel 51a, vijfde lid, van het Vb staat dat de vreemdeling op grond van artikel 59a van de Vw in bewaring kan worden gesteld indien:
a. een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening; en
b. een significant risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.
5. In het bestreden besluit staat dat eiser eerder in Spanje asiel heeft aangevraagd en dat dit ook uit het Eurodac-systeem blijkt. Eiser heeft dat ook niet bestreden. Aan het onder a. genoemde vereiste is dan ook voldaan.
6. Anders dan eiser heeft aangevoerd, is het kenbaar gemaakte voornemen om in Nederland asiel aan te vragen onvoldoende om alle zware en lichte bewaringsgronden niet van toepassing te achten. Voor de tegengeworpen zware bewaringsgronden geldt dat verweerder mag volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze gronden zich feitelijk voordoen. Zo ja, dan is daarmee het significant risico op onderduiken aannemelijk gemaakt. [6] Verweerder heeft grond 3a terecht tegengeworpen, omdat eiser bij zijn binnenkomst in Nederland niet in het bezit was van een reis- of identiteitsdocument, noch van een geldig visum. Verweerder heeft echter ten onrechte grond 3b tegengeworpen, omdat eiser bij zijn komst naar Nederland niet eens de mogelijkheid heeft gekregen zich aan het toezicht te onttrekken: eiser is namelijk in de trein, net over de grens, staandegehouden. Dat hij de uitkomst van zijn asielprocedure in Spanje niet heeft afgewacht, doet daaraan niet af. Grond 3i is wel terecht tegengeworpen omdat eiser meermaals heeft verklaard dat hij niet terug wil naar Spanje of zijn land van herkomst. [7] Verder stelt de rechtbank vast dat alle drie de tegengeworpen lichte gronden zijn voorzien van een nadere toelichting en dat deze nadere toelichting niet is bestreden.
7. Op grond van artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb wordt aan de voorwaarden voor inbewaringstelling op grond van artikel 59a van de Vw slechts voldaan indien ten minste twee van de gronden, bedoeld in het derde en vierde lid, zich voordoen, waarvan ten minste één van de gronden, bedoeld in het derde lid.
8. Nu verweerder terecht twee zware gronden én drie lichte gronden aan eiser heeft tegengeworpen, is aan dat vereiste ruimschoots voldaan. De door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, leidt niet tot een ander oordeel, omdat in die zaak, anders dan bij eiser, sprake was van slechts één zware grond die kon worden tegengeworpen.
9. Ook de beroepsgrond dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, kan geen doel treffen. Verweerder heeft in dit verband terecht opgemerkt dat eiser geen bestaansmiddelen heeft en ongedocumenteerd is en dat daarom niet kan worden volstaan met een meldplicht. Ook is in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat doorsturen naar Ter Apel (asielopvang) geen optie is, omdat de kans groot is dat hij daar niet zal aankomen of weer weg zal gaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser ook uit Spanje is vertrokken zonder de uitkomst van zijn asielprocedure af te wachten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond; en
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Na de zitting bleek dat bedoeld is: de uitspraak van 15 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:15857.
6.Zie hiervoor ook de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7.Proces-verbaal van gehoor bij bewaring van 7 maart 2022.