ECLI:NL:RBDHA:2022:283
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag van statushouder met reeds verleende verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres, een Syrische statushouder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had op 4 juli 2021 een nieuwe asielaanvraag ingediend, nadat zij eerder op 8 november 2017 een asielvergunning had gekregen die geldig was tot 8 november 2022. De staatssecretaris verklaarde de nieuwe aanvraag niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiseres al een verblijfsvergunning had.
De rechtbank oordeelde dat de eiseres geen procesbelang had bij haar beroep, aangezien zij met een beroep tegen de afwijzing van haar nieuwe asielaanvraag niet in een gunstiger verblijfsrechtelijke positie kon komen. De rechtbank benadrukte dat zolang de eiseres in het bezit is van een asielvergunning, zij geen aanspraak kan maken op een nieuwe beoordeling van haar asielaanvraag. Bovendien werd opgemerkt dat de belangen van het kind van de eiseres niet voldoende waren meegewogen in het bestreden besluit, maar dit had geen invloed op de ontvankelijkheid van het beroep.
De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.