ECLI:NL:RBDHA:2022:283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
NL21.12374
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag van statushouder met reeds verleende verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres, een Syrische statushouder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had op 4 juli 2021 een nieuwe asielaanvraag ingediend, nadat zij eerder op 8 november 2017 een asielvergunning had gekregen die geldig was tot 8 november 2022. De staatssecretaris verklaarde de nieuwe aanvraag niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiseres al een verblijfsvergunning had.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres geen procesbelang had bij haar beroep, aangezien zij met een beroep tegen de afwijzing van haar nieuwe asielaanvraag niet in een gunstiger verblijfsrechtelijke positie kon komen. De rechtbank benadrukte dat zolang de eiseres in het bezit is van een asielvergunning, zij geen aanspraak kan maken op een nieuwe beoordeling van haar asielaanvraag. Bovendien werd opgemerkt dat de belangen van het kind van de eiseres niet voldoende waren meegewogen in het bestreden besluit, maar dit had geen invloed op de ontvankelijkheid van het beroep.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12374

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 23 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [Geb. datum] 1978 en bezit de Syrische nationaliteit.
2. Eiseres heeft op 8 november 2017 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Bij besluit van 8 november 2017 heeft verweerder de asielaanvraag ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De verleende verblijfsvergunning heeft een geldigheidsduur van 8 november 2017 tot 8 november 2022.
3. Eiseres heeft op 4 juli 2021 opnieuw een asielaanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen als niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw, omdat aan eiseres al een verblijfsvergunning asiel is verleend. Daarom ziet verweerder geen aanleiding om de asielaanvraag inhoudelijk te beoordelen op inwilligbaarheid.
4. Eiseres voert daartegen aan dat zij van verweerder heeft vernomen dat haar verblijfsvergunning asiel zal worden ingetrokken. Het bestreden besluit heeft tot gevolg dat zij en haar zoon, die zijn hoofdverblijf heeft bij eiseres, op straat komen te staan, omdat zij geen recht meer hebben op opvang en er geen alternatieve huisvesting beschikbaar is. Zij zullen aangewezen zijn op crisisopvang. Van de gemeenten [plaatsnaam 1] en [plaatsnaam 2] heeft eiseres vernomen dat het ongeveer zes weken kan duren voordat een plaats voor haar en haar zoon beschikbaar zal zijn in de crisisopvang. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder oog heeft gehad voor de belangen van het kind. Zo is het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind niet kenbaar betrokken bij de beoordeling.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De bestuursrechter moet ambtshalve, dat wil zeggen: uit eigen beweging, beoordelen of er sprake is van procesbelang. Van procesbelang kan worden gesproken als de indiener met de procedure in een gunstiger positie kan komen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen procesbelang bij haar beroep. Zolang zij nog in het bezit is van een asielvergunning, kan zij met een beroep tegen de afwijzing van haar nieuwe asielaanvraag niet in een gunstiger verblijfsrechtelijke positie komen. Een beroep tegen deze afwijzing kan ook niet leiden tot het afzien door verweerder van een mogelijke intrekking, dan wel tot een aanspraak op huisvesting. Nu eiseres (nog steeds) statushouder is, heeft zij op grond van de Huisvestingswet 2014 al recht op huisvesting.
7. Het beroep is niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr.Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.