ECLI:NL:RBDHA:2022:2910

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
19-1803
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in planschade en de rol van deskundigen bij besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem over een tegemoetkoming in planschade. Eiser, eigenaar van een onroerende zaak, had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in planschade naar aanleiding van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Roelofarendsveen Zuid". In het primaire besluit van 18 juli 2018 werd eiser een bedrag van € 4.000,- toegekend, gebaseerd op een deskundigenadvies van Thorbecke BV. Eiser was het niet eens met het bestreden besluit van 30 januari 2019, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard, en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (STAB) als deskundige benoemd om een rapport uit te brengen over de zaak. De STAB concludeerde dat de planologische mutatie niet heeft geleid tot een planologische verslechtering, maar dat er wel sprake was van een beperkte planologische verbetering. De rechtbank oordeelde dat het advies van de STAB zorgvuldig was en dat er geen aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid ervan. Eiser voerde aan dat de deskundige onvoldoende onderzoek had gedaan en dat de waarde van zijn onroerend goed was gedaald door de planologische wijziging.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat verweerder terecht de tegemoetkoming van € 4.000,- had toegekend, en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De rechtbank benadrukte dat de bestuursrechter in beginsel mag afgaan op het oordeel van een onafhankelijke deskundige, tenzij er ernstige gebreken in het advies zijn aangetoond. De uitspraak werd gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/1803

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.K. Boelens),
en

het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, verweerder

(gemachtigde: P. Rausch).

Procesverloop

In het besluit van 18 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een bedrag van
€ 4.000,- aan tegemoetkoming in planschade toegekend.
In het besluit van 30 januari 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn in een later stadium ingediend.
Eiser heeft een nader stuk in het geding gebracht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (STAB) als deskundige benoemd en verzocht over deze zaak een deskundigenbericht uit te brengen.
Op 25 februari 2021 heeft de STAB een deskundigenbericht uitgebracht.
Partijen hebben hierop niet gereageerd.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft sinds 10 september 2008 de onroerende zaak [onroerende zaak] [nummer] te [plaats] in eigendom. Hij heeft op 20 juli 2017 een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade ingediend bij verweerder vanwege de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Roelofarendsveen Zuid”.
1.2
In het primaire besluit heeft verweerder eiser een bedrag van € 4.000,- aan tegemoetkoming in planschade toegekend. Aan dit besluit ligt een deskundigenadvies van Thorbecke BV te Zwolle (Thorbecke) van 28 mei 2018 ten grondslag.
In het rapport van Thorbecke is geconcludeerd dat de realisatie van een jachthaven onder het nieuwe planologische regime ertoe heeft geleid dat de situering van aanvragers woning verslechterd is en dat er sprake is van € 14.000,- planschade. De woning is inmiddels getaxeerd op € 486.000,- en voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan € 500.000,-. Deze adviseur is van mening dat op basis van jurisprudentie in dit geval geen hoger normaal maatschappelijk risico kan worden aangenomen dan 2%. De berekening van het normaal maatschappelijk risico leidt tot een bedrag van € 10.000,- (2% van € 500.000,-) dat in mindering moet worden gebracht op het gewaardeerde planschadebedrag. Het voor tegemoetkoming in aanmerking komende gedeelte van de door aanvrager geleden planschade bedraagt zodoende (€ 14.000,- minus € 10.000,-) € 4.000,-, aldus Thorbecke.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, conform het advies van de ambtelijke hoorcommissie bezwaarschriften van 30 november 2018, gehandhaafd.
Daarbij heeft verweerder verwezen naar de reactie van Thorbecke van 27 augustus 2018 op de ingediende bezwaren.
Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat realisering van de betreffende brug in het voorheen geldende planologische regime niet met een aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid kon worden uitgesloten.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat het gebruik van het plangebied als gevolg van de planologische wijziging niet intensiveert, omdat een recreatieve bestemming meer piekbelasting kent dan een woonbestemming. Daarnaast stelt eiser dat de werkzaamheden die horen bij de specifieke functieaanduidingen “Caravan- en botenstalling” en “Jachthaven” veelal industriële geluiden met zich mee brengen en dus niet zijn te vergelijken met normale, in een woonwijk thuishorende geluiden, zodat sprake is van een toename van geluidshinder. Verder voert eiser aan dat zijn aanlegsteiger niet meer is te gebruiken door inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. Volgens eiser was het onder het oude bestemmingsplan planologisch wellicht mogelijk om een brug aan te leggen, zoals verweerder stelt, maar was het uitgesloten dat er ooit een brug zou worden aangelegd die zo laag was dat hier niet meer met een boot onderdoor gevaren kon worden. Er zou immers een waterrijke woonwijk worden ontwikkeld waarbij de percelen ook over het water bereikbaar moesten zijn. Eiser is dan ook van mening dat Thorbecke onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie, zodat verweerder dat rapport niet zonder meer aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Tenslotte voert eiser aan dat op basis van het planologisch nadeel en per peildatum 31 augustus 2017 de waarde van eisers onroerend goed voor de planologische mutatie van € 480.000,- bedraagt en na de planologische mutatie van € 450.000,-, zodat het planologisch nadeel € 30.000,- is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een taxatierapport van Tiede de Boer van februari 2020 in het geding gebracht, alsmede een contra-expertise van Ten Have Advies v.o.f. van 16 juli 2019.
4. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent het college degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, blijft binnen het maatschappelijk risico vallende schade voor rekening van de aanvrager.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, van dit artikel, blijft van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak in ieder geval voor rekening van de aanvrager: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade.
5.1
Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden onderzocht of sprake is van een wijziging van het planologische regime, waardoor de verzoeker om planschade in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende regime. Daarbij is, zowel wat betreft de oude, als het nieuwe planologische regime, niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal mocht of mag worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking in feite heeft plaatsgevonden of plaatsvindt.
5.2
Verweerder mag een besluit op een aanvraag om tegemoetkoming in planschade baseren op een advies van een door verweerder ingeschakelde deskundige. Uit dat advies moet op objectieve en onpartijdige wijze blijken welke feiten en omstandigheden aan dat advies ten grondslag zijn gelegd en bovendien moeten de conclusies ervan niet onbegrijpelijk zijn. Dit is alleen anders wanneer concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren zijn gebracht.
5.3
De rechtbank heeft in de door eiser in geding gebrachte rapporten van Ten Have en De Boer, waarin het advies van Thorbecke gemotiveerd wordt bestreden, aanleiding gezien de STAB als deskundige te benoemen.
6.1
De STAB heeft in haar advies van 25 februari 2021 de conclusie van het rapport van Thorbecke onderschreven dat de planmutatie voor wat de bouwmogelijkheden qua uitzicht betreft niet heeft geleid tot een planologische verslechtering. Er is volgens de STAB veeleer sprake van een beperkt planologisch voordeel. Voor wat de schadefactoren betreft die samenhangen met de wijziging in de gebruiksmogelijkheden, te weten gebruiksintensiteit, aantasting privacy, geluid-, licht- en stankhinder, verkeershinder, beperking gebruik watergangen en situeringswaarde, heeft de STAB geconstateerd dat de planologische mutatie heeft geleid tot een planologische verslechtering vanwege een toename van de verkeershinder en een aantasting van de situeringswaarde. De STAB deelt de conclusies van Thorbecke hieromtrent en is daarom tot de conclusie gekomen dat de effecten van de schadefactoren in het rapport van Thorbecke niet onderbelicht zijn. Dit brengt volgens STAB met zich mee dat ook in de taxatie van Thorbecke van de juiste planologische uitgangspunten is uitgegaan. In zoverre voldoet de taxatie aan de daarvoor in de jurisprudentie gestelde eisen, aldus de STAB.
6.2
Gelet op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag de bestuursrechter in beginsel afgaan op het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige. Dat is slechts anders indien het advies onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank is het door de STAB verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig. Verder zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het door de STAB uitgebrachte rapport van 25 februari 2021 onjuistheden bevat dan wel dat de conclusies van deze door de rechtbank ingeschakelde deskundige inhoudelijk niet concludent zijn. Daarbij komt dat partijen in het geheel niet hebben gereageerd op het STAB-rapport, zodat de rechtbank het er daarom voor houdt dat zij het met de STAB eens zijn. Gelet hierop zal de rechtbank het advies van de STAB volgen.
7. Nu de STAB tot de conclusie komt dat de planologische mutatie heeft geleid tot een planologische verslechtering vanwege een toename van de verkeershinder en een aantasting van de situeringswaarde en de STAB de in 1.2 weergegeven conclusies van Thorbecke hieromtrent deelt, komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht aan eiser een bedrag van € 4.000,- aan tegemoetkoming in planschade heeft toegekend.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.