ECLI:NL:RBDHA:2022:292
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep gegrond wegens schending van de hoorplicht in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een vreemdelingenrechtelijke kwestie. Eiser, een Palestijnse vreemdeling die sinds september 2014 in Nederland verblijft, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel gezinsleven te kunnen uitoefenen met zijn Syrische echtgenote en hun drie in Nederland geboren kinderen. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van dit vereiste. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij hij aanvoerde dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat hij ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris eiser in de bezwaarfase had moeten horen, aangezien eiser relevante argumenten had aangevoerd die een zorgvuldige belangenafweging vereisten. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden wegens strijd met de hoorplicht, en dat de Staatssecretaris opnieuw op het bezwaar moest beslissen, waarbij eiser eerst gehoord moest worden.
De rechtbank heeft ook bepaald dat de Staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden en dat de proceskosten van eiser, die door een derde beroepsmatig waren verleend, op €1.518,- werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures, vooral in zaken die de rechten van vreemdelingen raken.