ECLI:NL:RBDHA:2022:2966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
C/09/614575 / FA RK 21-4530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleidingsverzoek in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2022 een beschikking gegeven in een geschil over de teruggeleiding van een minderjarige naar Gambia. De vader, [Y], had verzocht om de teruggeleiding van zijn kind, [minderjarige], naar Gambia, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De moeder, [X], had de minderjarige naar Nederland gebracht en de vader betwistte de ondertekening van een overeenkomst die toestemming verleende voor deze reis. De rechtbank heeft eerder een deskundige benoemd om de echtheid van de handtekening van de vader te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat het niet duidelijk was of de handtekening authentiek was, maar de rechtbank oordeelde dat de vader de overeenkomst had ondertekend en daarmee toestemming had gegeven voor de reis. Hierdoor werd het beroep van de moeder op de weigeringsgrond van het Haagse Verdrag inzake internationale kinderontvoering gegrond verklaard. De rechtbank heeft de vader ook veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek. De benoeming van een bijzondere curator werd ook besproken, waarbij werd opgemerkt dat deze benoeming doorloopt in het geval van hoger beroep. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 21-4530
Zaaknummer: C/09/614575
Datum beschikking: 31 maart 2022

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 6 juli 2021 ingekomen verzoek van:

[Y]

de vader,
wonende te [woonplaats 1] Gambia,
advocaat: mr. A.J. van Steensel te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 2]
advocaat: mr. Y.M. Schrevelius te Rotterdam (voorheen: mr. E.J.W.F. Deen).

Procedure

Bij beschikking van 7 oktober 2021 van deze rechtbank is -voor zover hier van belang- een beslissing ter zake van de door de vader verzochte teruggeleiding van [minderjarige] naar Gambia en het oordeel van de rechtbank ter zake van de door de moeder opgeworpen weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub a van het Verdrag, pro forma aangehouden tot 21 oktober 2021.Daarbij is bepaald dat partijen zich binnen twee weken na dagtekening van de beschikking uitlaten over de naam van een te benoemen deskundige en de aan hem te stellen vragen ter zake van een al dan niet door de vader geplaatste handtekening onder een tussen de ouders gesloten overeenkomst van 11 oktober 2019.
Bij beschikking van 5 november 2021 (hersteld op 15 november 2021) van deze rechtbank is [naam deskundige] , deskundige schriftexpertise te [plaatsnaam] , tot deskundige benoemd. Bevolen is dat deze deskundige een onderzoek verricht, waarbij een oordeel gevraagd wordt over de volgende vragen:
met welke mate van waarschijnlijkheid kan geoordeeld worden dat de onder de naam [Y] geplaatste handtekening op de door de moeder bij haar verweerschrift overgelegde kopie van de overeenkomst, dan wel op het door de moeder te verstrekken origineel daarvan, wel of niet van de hand van de vader is?
waarop baseert u uw oordeel als deskundige?
hebt u verder nog opmerkingen die voor de beoordeling van het geschil van belang kunnen zijn?
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- het deskundigenrapport van 28 februari 2022;
- het F9-formulier van 15 maart 2022 van de zijde van de moeder.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles wat in de beschikkingen van 7 oktober 2021 en 5 november 2021 (hersteld op 15 november 2021) is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Het geschil
Thans ligt nog voor de vraag of de vader, gelet op de tekst van de in het geding gebrachte overeenkomst van 11 oktober 2019, voorafgaand aan het vertrek van de moeder met [minderjarige] naar Nederland daarvoor al dan niet toestemming heeft gegeven. Nu de vader de ondertekening van de overeenkomst door hem stellig heeft ontkend, heeft de rechtbank het hiervoor vermelde onderzoek door een deskundige naar de echtheid van de handtekening van de vader noodzakelijk geacht.
De deskundigenrapportage
De deskundige is na onderzoek tot de conclusie gekomen dat niet duidelijk is kunnen worden of sprake kan zijn van een (verkorte versie van de) handtekening van [Y] (de vader) of van een paraaf, zodat de aan het onderzoek voorafgaand geformuleerde hypothesen voor de betwiste handtekening iets zijn aangepast, waardoor die nu luiden:
De betwiste ondertekening is een authentieke handtekening of paraaf van de heer [Y] .
De betwiste ondertekening is een vervalsing van de handtekening of paraaf van de heer [Y] .
Alles afwegende acht de deskundige de resultaten van het vergelijkend onderzoek
veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is(de betwiste ondertekening is een authentieke handtekening of paraaf van de heer [Y]) dan wanneer hypothese 2 waar is.
De rechtbank heeft partijen op 4 maart 2022 de gelegenheid geboden om zich vóór 18 maart 2022 schriftelijk uit te laten over het deskundigenrapport en de daarin opgenomen conclusie. De rechtbank heeft partijen daarbij tevens meegedeeld dat de procedure met inachtneming van de reacties van partijen op de stukken wordt afgedaan en dat wanneer niet voor 18 maart 2022 van bezwaren daartegen van partijen wordt vernomen, vanwege langere afwezigheid van mr. H.M. Boone mr. M. Dam in de onderhavige procedure haar plaats zal innemen.
De moeder heeft op 15 maart 2022 schriftelijk meegedeeld geen commentaar op het deskundigenrapport te hebben.
Van de vader is binnen de door de rechtbank gestelde termijn niets ontvangen.
Beoordeling van het geschil
Vast staat dat volgens de tekst van de overeenkomst de vader de moeder toestemming heeft verleend om ‘te reizen en te gaan en staan waar zij wil samen met [minderjarige] en dit op geen enkele wijze zal belemmeren’.
De rechtbank is van oordeel dat thans, gelet op het resultaat van het door de deskundige verrichte handschriftonderzoek, in rechte vast staat dat de vader de overeenkomst van
11 oktober 2019 heeft ondertekend en daarmee met de inhoud daarvan heeft ingestemd, waardoor hij op voorhand toestemming heeft gegeven voor (in dit geval) de overbrenging van [minderjarige] naar Nederland.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de moeder is geslaagd in haar bewijsopdracht en slaagt haar beroep op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub a van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980.
Het verzoek van de vader tot teruggeleiding van [minderjarige] naar Gambia zal de rechtbank derhalve afwijzen.
Kostenveroordeling
Nu het verzoek tot teruggeleiding van [minderjarige] naar Gambia wordt afgewezen zal ook de door de vader verzochte kostenveroordeling worden afgewezen.
Wel zal de vader als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek als hierna vermeld.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met haar bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , Gambia, naar Gambia;
veroordeelt de vader in de kosten van het deskundigenonderzoek en veroordeelt deze aan de griffier van deze rechtbank te voldoen: € 2.299,-- inclusief BTW voor ingevolge artikel 199 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorlopig in debet gestelde deskundigenkosten;
bepaalt dat betaling aan de griffier dient te geschieden middels betaling van een door de man te ontvangen factuur, afkomstig van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), binnen twee weken na ontvangst daarvan;
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van
1 mei 2022 als beëindigd;
wijst af het meer of anders verzochte;
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, M. Dam en S. van der Harg, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 31 maart 2022.