Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2022 in de zaak tussen
[eisers] e.a., uit [woonplaats] , eisers
de burgemeester van Den Haag, verweerder
[derde-partij 1] B.V., [derde-partij 2] B.V. en [derde-partij 3],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van nachtontheffingen aan twee horeca-inrichtingen in Den Haag. De burgemeester van Den Haag had bij besluiten van 20 juni 2019 nachtontheffingen verleend aan [derde-partij 1] B.V. en [derde-partij 2] B.V. voor de vrijdagen, zaterdagen en zondagen tussen 02:30 uur en 06:00 uur. Na bezwaar van omwonenden, waaronder eisers, heeft de burgemeester in een bestreden besluit van 30 juni 2020 de primaire besluiten herroepen en de nachtontheffingen opnieuw verleend, maar met een sluitingstijd van 05:00 uur en een geldigheidsduur van tien jaar.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, stellende dat de burgemeester ten onrechte het advies van de adviescommissie bezwaarschriften niet heeft gevolgd en dat er geen wettelijke grondslag is voor de verlening van de ontheffingen. De rechtbank heeft de zaak op 29 november 2021 behandeld en vastgesteld dat de burgemeester de ontheffingen heeft verleend op basis van artikel 2:29, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De rechtbank oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de horeca-inrichtingen geen nadelige invloed hebben op de openbare orde of het woon- of leefklimaat, ondanks enkele meldingen van overlast.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester voldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie en dat de verlening van de ontheffingen niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en bevestigt de beslissing van de burgemeester om de nachtontheffingen te verlenen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.