ECLI:NL:RBDHA:2022:2982

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
SGR 20/5092
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van nachtontheffingen aan horeca-inrichtingen in Den Haag en de beoordeling van de invloed op openbare orde en woonklimaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van nachtontheffingen aan twee horeca-inrichtingen in Den Haag. De burgemeester van Den Haag had bij besluiten van 20 juni 2019 nachtontheffingen verleend aan [derde-partij 1] B.V. en [derde-partij 2] B.V. voor de vrijdagen, zaterdagen en zondagen tussen 02:30 uur en 06:00 uur. Na bezwaar van omwonenden, waaronder eisers, heeft de burgemeester in een bestreden besluit van 30 juni 2020 de primaire besluiten herroepen en de nachtontheffingen opnieuw verleend, maar met een sluitingstijd van 05:00 uur en een geldigheidsduur van tien jaar.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, stellende dat de burgemeester ten onrechte het advies van de adviescommissie bezwaarschriften niet heeft gevolgd en dat er geen wettelijke grondslag is voor de verlening van de ontheffingen. De rechtbank heeft de zaak op 29 november 2021 behandeld en vastgesteld dat de burgemeester de ontheffingen heeft verleend op basis van artikel 2:29, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De rechtbank oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de horeca-inrichtingen geen nadelige invloed hebben op de openbare orde of het woon- of leefklimaat, ondanks enkele meldingen van overlast.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester voldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie en dat de verlening van de ontheffingen niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en bevestigt de beslissing van de burgemeester om de nachtontheffingen te verlenen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5092

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2022 in de zaak tussen

[eisers] e.a., uit [woonplaats] , eisers

en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. J.V. de Kort en mr. J. Bootsma).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel:
[derde-partij 1] B.V., [derde-partij 2] B.V. en [derde-partij 3],
(gemachtigde: mr. A. de Groot).

Procesverloop

Bij besluiten van 20 juni 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder een nachtontheffing verleend aan [derde-partij 1] en [derde-partij 2] .
Bij besluit van 30 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten gegrond verklaard. Verweerder heeft de primaire besluiten herroepen en beslist dat de aangevraagde nachtontheffingen worden verleend en gelden op vrijdag, zaterdag en zondag tot 05:00 uur met een geldigheidsduur van tien jaar.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2021 op zitting behandeld. [eisers] en [eisers] waren aanwezig. Verweerder en derde-partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook was namens verweerder aanwezig
mr. [A] , beleidsmedewerker bij de gemeente Den Haag.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1
[derde-partij 1] B.V. en [derde-partij 2] B.V. (hierna: de horeca-inrichtingen) zijn twee partycentra gelegen aan de [weg] in [plaats] . Verweerder heeft de horeca-inrichtingen bij de primaire besluiten een nachtontheffing voor onbepaalde tijd verleend voor de vrijdagen, zaterdagen en zondagen tussen 02:30 uur en 06:00 uur. Verweerder heeft dit gedaan op grond van artikel 2:29, zevende lid, van de APV [1] .
1.2
Verschillende omwonenden, waaronder eisers, hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
1.3
De adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) heeft verweerder geadviseerd om de primaire besluiten te herroepen en de aanvragen om ontheffing alsnog te weigeren. Volgens de commissie kan verweerder artikel 2:29, zevende lid, van de APV niet ten grondslag leggen aan het verlenen van de ontheffingen en ontbreekt een wettelijke basis voor het verlenen van de ontheffingen met een sluitingstijd na 05:00 uur.
1.4
Verweerder heeft in het bestreden besluit de primaire besluiten herroepen. Verweerder heeft alsnog ontheffingen verleend, maar met een sluitingstijd van 05:00 uur en met een geldigheidsduur van tien jaar. Verweerder heeft hiervoor een andere wettelijke grondslag gebruikt [2] .
1.5
Vanuit de omwonenden zijn nog twee beroepen ingesteld tegen het bestreden besluit. Deze zaken zijn apart behandeld ter zitting. In deze drie zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan, wel wordt in alle zaken op dezelfde datum uitspraak gedaan.
Wat vinden eisers in beroep?
2. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij voeren aan dat verweerder ten onrechte het advies van de commissie niet heeft gevolgd. De commissie heeft, na het betrekken van informatie van de politie en de ODH [3] , geadviseerd om de ontheffingen te weigeren. Er bestaat volgens eisers ook geen wettelijke grond voor de verlening van de ontheffingen. Verder is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen, omdat de informatie van de politie en de ODH onjuist is en omdat ingediende klachten zijn kwijtgemaakt. Omdat de ODH geen (geluids)metingen heeft gedaan, kon die ook geen overlast constateren. Ook is ten onrechte alleen teruggekeken naar klachten van de afgelopen vijf jaar. Tot slot stellen eisers dat het bestreden besluit niet binnen de gestelde termijn is genomen en dat de ontheffingen alleen al daarom geweigerd hadden moeten worden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het advies van de commissie
3.1
Zoals eisers terecht stellen, heeft de commissie geadviseerd om de aanvragen af te wijzen. De commissie constateerde namelijk dat verweerder de ontheffingen niet kon verlenen op grond van artikel 2:29, zevende lid, van de APV. Anders dan eisers betogen, heeft verweerder de commissie hierin ook gevolgd in het bestreden besluit. Verweerder heeft in het bestreden besluit namelijk uitgelegd dat hij artikel 2:29, zevende lid, van de APV niet meer ten grondslag legt aan het verlenen van de ontheffingen.
3.2
De commissie heeft zich in het advies alleen uitgelaten over artikel 2:29, zevende lid, van de APV en is verder niet ingegaan op de vraag of de APV een andere mogelijkheid biedt om de gevraagde ontheffingen te verlenen. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eisers dus niet in hun betoog dat verweerder het advies van de commissie ten onrechte niet heeft gevolgd.
3.3
De rechtbank zal hierna beoordelen of verweerder artikel 2:29, derde lid, aanhef en onder b, van de APV ten grondslag heeft kunnen leggen aan het bestreden besluit, waarbij de ontheffingen alsnog zijn verleend (met een sluitingstijd van 05:00 uur).
Openbare orde en het woon- of leefklimaat
4.1
Verweerder heeft de ontheffingen uiteindelijk verleend op grond van artikel 2:29, derde lid, aanhef en onder b, van de APV. Daarin staat dat de burgemeester voor een horeca-inrichting, waarvan de ondernemer ten genoegen van de burgemeester heeft aangetoond, dat de exploitatie van die horeca-inrichting geen nadelige invloed heeft op de openbare orde of op het woon- of leefklimaat in de naaste omgeving van die horeca-inrichting, ontheffing kan verlenen van het in het eerste en tweede lid gestelde verbod, zij het met die beperking, dat alleen een horeca-inrichting behorende tot categorie 2 in aanmerking komt voor een ontheffing voor de uren gelegen tussen 02.00 uur en 04.00 uur of tussen 02.30 uur en 05.00 uur. Verweerder moet in dit kader een afweging maken, waarbij hij beleids- en beoordelingsruimte heeft. Dat betekent dat de rechtbank de verlening van de ontheffing, op grond van artikel 2:29, derde lid, aanhef en onder b, van de APV, terughoudend moet toetsen.
4.2
Bij de beoordeling of het woon- of leefklimaat nadelig wordt beïnvloed, moet verweerder ook eventueel door bezoekers veroorzaakte geluidsoverlast in aanmerking nemen. Dit volgt uit uitspraken van de hoogste bestuursrechter [4] . Ook mag verweerder niet voorbijgaan aan geluidhinderaspecten. Het geluid, voor zover dat valt binnen de door de milieuwetgeving gestelde normen, maakt deel uit van de uitstraling in haar totaliteit van de inrichting op de omgeving en is dus medebepalend voor de woon- of leefsituatie in de omgeving van de horeca-inrichting.
4.3
De rechtbank overweegt dat verweerder op meerdere momenten onderzoek heeft gedaan naar (geluids)overlast. Daarbij heeft verweerder terecht opgemerkt dat het hier horeca-inrichtingen betreft die al open zijn, zodat kan worden gekeken of er ten aanzien van de horeca-inrichtingen al overlast is geconstateerd. Verweerder heeft voor de primaire besluiten om advies van de politie gevraagd. De politie heeft op 16 mei 2019 laten weten geen bezwaar te hebben tegen het afgeven van de ontheffingen aan de horeca-inrichtingen. Naar aanleiding van het bezwaar van verschillende omwonenden (waaronder van eisers), heeft verweerder in de bezwaarfase om informatie verzocht bij de politie en de ODH. Hieruit bleek dat er bij de politie drie meldingen waren binnengekomen in verband met de openbare orde. Eenmaal ter plekke bleek in alle drie de gevallen dat het probleem (grotendeels) was opgelost. Bij de ODH zijn zeven meldingen van geluidsoverlast binnengekomen.. De ODH heeft naar aanleiding van een van de meldingen aangeboden om een geluidsmeting te komen doen, maar dat aanbod is afgeslagen omdat de geluidsoverlast later op de avond acceptabel was. In het kader van zorgvuldigheid heeft verweerder de politie en de ODH in februari 2020 nogmaals verzocht om aanvullende en actuele informatie te verstrekken over meldingen van overlast. De ODH heeft daarop laten weten nog drie meldingen te hebben ontvangen. Op geen van die momenten is gecontroleerd of de normen zijn overschreden. Uit de informatie van de politie bleek dat er een aantal relevante incidenten waren geregistreerd. Volgens verweerder bleek uit de eerder van de politie ontvangen informatie dat er niets meer aan de hand was toen de politie ter plaatse kwam bij incidenten.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van deze informatie heeft kunnen concluderen dat er sprake is van enige verstoring, maar dat dit onvoldoende is voor het weigeren van de gevraagde ontheffingen. Verweerder heeft in dit kader ook van belang mogen achten dat het aantal meldingen vrij beperkt is en dat er bij de politiemeldingen vaak ter plaatse geen incidenten werden geconstateerd. Dat verweerder voor de overlast alleen naar de afgelopen vijf jaar heeft gekeken, vindt de rechtbank - net als de commissie - niet onredelijk. Verweerder heeft er verder op mogen wijzen dat hij meerdere keren een bibob-onderzoek heeft verricht naar de horeca-inrichtingen en dat dit nooit tot een weigering van de vergunning(swijziging) heeft geleid. Het is voorstelbaar dat eisers in de praktijk meer overlast ervaren dan uit de bovengenoemde informatie naar voren komt, maar de rechtbank wijst er op dat verweerder voor zijn afweging met name afhankelijk is van overlast die door toezichthouders wordt waargenomen en geregistreerd. De commissie heeft hier ook al op gewezen in haar advies (onder het kopje “Het woon- en leefklimaat”). Weliswaar hebben eisers stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij meermalen hebben geklaagd, echter deze stukken zien op de periode van 2008-2012. Dat verweerder voor de overlast alleen naar de afgelopen vijf jaar heeft gekeken, vindt de rechtbank - net als de commissie - niet onredelijk.
4.5
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de horeca-inrichtingen niet een dusdanig nadelige invloed hebben op de openbare orde of op het woon- of leefklimaat, dat op grond hiervan de ontheffingen hadden moeten worden geweigerd. Verweerder kon de gevraagde ontheffingen daarom verlenen.
4.6
Dat verweerder meer onderzoek had moeten, volgt de rechtbank niet. Zoals omschreven onder 4.3 heeft verweerder op meerdere momenten informatie verzameld. Nog meer onderzoek was in de praktijk eigenlijk niet mogelijk, nu tijdens de bezwaarfase de COVID-19-pandemie begon. Daarbij heeft verweerder de mogelijkheid om de verleende ontheffingen in de toekomst in te trekken als wordt geconstateerd dat de overlast dusdanig is dat het de openbare orde of het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloedt. De rechtbank geeft eisers dan ook mee om bij de betreffende instanties overlast te (blijven) melden, indien zij overlast ervaren.
4.7
De rechtbank volgt eisers ook niet in hun betoog dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat de informatie van de politie en de ODH onjuist zou zijn en omdat ingediende klachten zouden zijn kwijtgemaakt. Eisers hebben dit verder niet onderbouwd en kunnen met de betreffende instanties contact opnemen als zij van mening zijn dat hun klachten niet op een juiste manier worden geregistreerd.
Beslistermijn
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft genomen, zoals eisers ook hebben aangevoerd. Ondanks dat dit wellicht onzorgvuldig is van verweerder, maakt die enkele omstandigheid nog niet dat de ontheffingen geweigerd hadden moeten worden en dat het bestreden besluit vernietigd moet worden.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag.
2.Artikel 2:29, derde lid, aanhef en onder b, van de APV.
3.Omgevingsdienst Haaglanden.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2180.